Woorden en wendingen
Over klanten en cliënten
Frans Vanhooff
Een klant is, globaal gesproken, iemand die goederen of diensten koopt bij een handelaar. Het begrip cliënt is daarmee heel oppervlakkig en dan nog in bepaalde omstandigheden verbonden. De grote Van Dale (2005) definieert cliënt als ‘1. persoon die van de diensten van een advocaat, notaris, (psycho)therapeut, bankier, een maatschappelijk werkster e.d. gebruikmaakt in zijn verhouding tot deze’. Wie mij in die opsomming interesseert, is de bankier. Verschueren (1996) spreekt in dezelfde zin: ‘persoon van wie een zaak behandeld wordt door een advocaat, bankier of notaris’.
Van Dale kan verwarring stichten door zijn toevoeging ‘2. klant’. Daarmee wordt bedoeld: in omstandigheden waarin eigenlijk klant past, wordt ook wel eens cliënt gebruikt, maar niet omgekeerd! Zo kan een winkelier zijn klanten ook cliënten noemen als hij vindt dat dat voornamer klinkt. Dat kan bijvoorbeeld in een kledingzaak alleen voor Antwerpse chic.
Jan Verhasselt heeft het nuanceverschil duidelijk uitgedrukt als volgt. ‘Beide termen hebben hun eigen gebruikssfeer. Iemand die gebruik maakt van de diensten van een advocaat, notaris, deurwaarder, bankier en dergelijke noemen we cliënt. Zij die hun aankopen doen bij winkeliers, ambachtslieden, zakenlieden, fabrikanten enz. noemen we doorgaans klanten. Sommige handelsbedrijven geven echter de voorkeur aan het woord cliënten, omdat het hun voornamer lijkt.’ In dezelfde zin het Woordenboek voor correct taalgebruik. Nogmaals Van Dale: cliëntadviseur: ‘bankemployé die adviezen geeft over geldzaken’.
De Belgische bank Fortis heeft blijkbaar van het woord cliënt nooit gehoord. Al haar rekeninghouders noemt ze klanten. Ze heeft een klantendienst. Ik heb ze daarop attent gemaakt. Haar vertaler is vermoedelijk van oordeel dat cliënt er te Frans uitziet, wat sommigen niet zou bevallen. Bovendien, in het Frans zijn het allemaal des clients. Dus.