Neerlandia/Nederlands van Nu. Jaargang 110
(2006)– [tijdschrift] Neerlandia– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 3]
| |
Algemeen
| |
Een beetje gelovigTijdens de afgelopen zomervakantie heb ik een van de dagboeken van Willem Barnard gelezen. Of beter gezegd: uittreksels uit zijn dagboeken van 1978 tot 1992. Willem is de vader van Benno, maar dat is wel bekend, mag ik aannemen. Het doet overigens hier verder niet ter zake. Ik mag Willem Barnard eigenlijk wel, vooral omdat hij zo ‘puur’ is, zo authentiek dus. In dit dagboek beschrijft hij de periode nadat hij afscheid genomen had van het predikantschap. ‘Ik wou radicaal áf van dat ondraaglijke ambt,’ schrijft hij in het voorwoord (blz. 8). Ik denk ook niet dat Willem opnieuw predikant zou worden, als hij zijn leven zou kunnen overdoen. Dat predikantschap heeft dat andere, zijn eigenlijke roeping: het dichterschap, wel eens in de weg gezeten. Vandaar het woord ‘ondraaglijk’, lijkt me. De strijd tussen predikantschap en dichterschap heeft ook in zijn dagboek de nodige sporen nagelaten. Maar dat betekent niet dat Willem geen ‘theoloog’ zou zijn, zoals hij zelf ook beweert. Maar dan niet als wetenschapper (alhoewel Willem heel wat ‘weten’ in huis heeft), maar ‘als peinzer, zoeker en afdeinzer die zich telkens terugvindt in de magnetische kring om die drie letters heen (hiermee bedoelt hij het woord “God”, J.V), erdoor aangetrokken, afgestoten, verliefd erop en aldoor ermee bezig’, zoals hij op dezelfde bladzijde van het voorwoord op zijn boek zegt. In kerkelijke kringen heeft Willem een grote bekendheid verworven met zijn teksten voor gezangen en eigenzinnige commentaren op de bijbel. Altijd diepzinnig en met grote bewogenheid. Willem vertelde me eens - en ergens in het dagboek kom je het ook tegen - dat mensen hem zeggen dat hij wel een grote gelovige moet zijn om zulke teksten te schrijven! Daar voegt hij dan als commentaar aan toe: ‘Het is natuurlijk omgekeerd, ik schrijf die teksten om een beetje gelovig te kunnen worden!’ | |
KerstavondNu het bijna Kerstmis is, komt die zomerlectuur me weer voor de geest. Je vraagt je altijd af hoe het nu ook weer zit met dat geloof op Kerstmis en misschien valt er dan nog wat te leren van de dichter. In enkele passages beschrijft Willem Barnard trouwens hoe hij Kerstmis in enkele van onze Utrechtse kerken beleeft. Ik weet niet hoe het u vergaat, maar ik moet bekennen dat ik vaak helemaal niet aan Kerstmis toe ben als het voor de deur staat. Maar dat is het nu net: we maken de kerk mooi en onze huizen extra gezellig, niet omdat we eraan toe zouden zijn om van het leven een feest te maken, maar opdat we eraan toe zouden kunnen komen. Laat me nog een keer teruggaan naar het dagboek; het gaat om kerstavond 1985: ‘Kerstavond... In de Sint Jacobus, met vijftig kaarsen op en om het altaar en een grote kerstboom, onder het engelenhaar de elektrische lichtjes - ik genoot ervan als een kind. Wat een sublieme kitsch! Ik geef toe dat ik toch niet zonder kan, ook in dit opzicht mag gelden dat het Woord vlees geworden is... Ik gaf mij dus gewonnen en ik zong van “Stille nacht” en “Ere zij God”, meegenomen door de zangers om mij heen. De priester kwam binnen achter een kleine optocht van misdienaars in hun traditionele dracht, één voorop als pedel, met een staf waarmee hij op de vloer stampte als we moesten opstaan of knielen. En hij trad voor het altaar, terwijl wij zongen van “Laten wij aanbidden”. Hij stond met de rug naar ons toe, nee, voor ons uit, met ons mee, heel stil... Te denken? Te bidden? Alleen maar te ademen? En dat was het mooiste moment van heel de dienst. Maar alles eromheen hoorde erbij.’ (blz. 92) | |
Romantiek‘Alles eromheen’ hoort er niet alleen bij, het is een conditio sine qua non om de nodige ‘beweging in het hart’ te krijgen. ‘Alles eromheen’ schept precies de ruimte die nodig is om als mens ertoe verleid te kunnen worden wat verder te kijken dan onze strak-logische en veilige redenaties. Je weet wel, zoals Pascal reeds beweerde: het hart heeft van die redenen die het verstand ‘te boven’ gaan... Het is ermee zoals met een romantische avond met je vrouw of man: eerst zie je het helemaal niet zitten, maar door de juiste sfeer en de juiste en vooral zorgvuldige woorden ontstaat er ruimte in hoofd en hart en tussen beide partners. Het is of de realiteit zelf van kleur verandert en een uitstraling krijgt die tot dan toe voor je verborgen bleef. Daarom is de commercialisering van het kerstfeest zo'n groot probleem, vind ik. Het gaat immers om manipulatie van al die kwetsbare tekens en woorden en muziek. Het is een manipula- | |
[pagina 4]
| |
tie
Fragment van Ondergaande zon met boom van Ab Jongmans
van de poging om ruimte te scheppen, waardoor die ruimte natuurlijk opnieuw dichtklapt. Kerstmuziek uit de luidsprekers in een winkelcentrum heeft de romantiek van een computerstem! Voor echte romantiek moet je altijd van jezelf investeren, maar wie investeert nu van zichzelf opdat een ander er geldelijk gewin zou kunnen uithalen? Dus als de commercie overheerst, blijft er van de romantiek niet veel meer over. Misschien moeten we de commercie maar laten voor wat ze is en ons een beetje ‘opsluiten’ in onze huizen en in onze kerken. Daar is de romantiek tenminste veilig, want daar worden we niet gemanipuleerd; dat is niet de bedoeling. Daarom mag de romantiek ons daar nog ver-voeren en ont-voeren. Daar ontstaat ruimte, al is het maar om ‘alleen maar te ademen’. | |
[pagina 5]
| |
Woord dat verbindtVergeleken bij de kerstnacht, waarin de sprookjesachtige verhalen over engelen en herders gelezen worden, komt iemand die op kerstochtend naar de kerk gaat, meteen in een heel ander taalspel terecht. Niet langer de romantische kroniekschrijver, maar de dichter, ‘zoeker en peinzer’, is dan aan het woord. De dichter heeft de ‘ruimte’ nodig, die door de romantiek geschapen is om met zijn boodschap voor de dag te kunnen komen. Zoals men aan bloemen achteloos voorbij kan lopen, zo is het ook met gedichten. Je hebt ze niet nodig, althans... Als tussendoortje past hier nog een mooi citaat van Willem Barnard: ‘De meeste dominees en pastoors menen dat het de taak van de dichters is om mooi te zeggen wat zij zelf al eerder duidelijk hadden gemaakt. Het is andersom: het is hun taak, aan de gemeente duidelijk te maken wat door dichters al eerder en beter gezegd is.’ (blz. 341) Zo is het! De dichter brengt de werkelijkheid op een dusdanige wijze ‘onder woorden’, dat de betekenis ervan komt bovendrijven. Dat is toch zijn hele inzet. Op kerstmorgen worden de eerste verzen van het vierde evangelie - het evangelie dat wordt toegeschreven aan Johannes - gelezen. Ze zijn als één lang en indringend gedicht. Vooral het eerste vers mag eigenlijk niet onvermeld blijven in een tijdschrift over taal. Het luidt: in principe is het Woord. Je zou het ook zo kunnen zeggen: het Woord is het principe van alles, van mensen en dingen, van de hele schepping. Dat ligt ook voor de hand, want taal is cultuur en cultuur is bemoeienis en ‘commitment’ van mensen. Taal is namelijk de mogelijkheid mensen en dingen een naam te geven. Daardoor wordt het mogelijk net dat beetje meer ervan te maken dan ze uit zichzelf al zijn. Door de realiteit te benoemen word je er ook verantwoordelijk voor. En daarover gaat die eerste regel van dat Johannesgedicht ook. Daarnaast ook over andere dingen, waarover exegeten schrijven, maar die ik nu maar even aan de kant laat. Die verantwoordelijkheid verwijst naar de authenticiteit van degene die de werkelijkheid benoemt. Vooral als het over mensen gaat. Je kunt namelijk niet over mensen spreken zonder je als mede-mens te gedragen. Een man, een man, een woord een woord. Dat is een uitdrukking die verwijst naar een situatie waarin mensen iets beloven aan elkaar, maar eigenlijk is het ook letterlijk te nemen: iemand die zich van woorden bedient, moet ook achter de eigen woorden staan.
Het doet me denken aan de regel die monniken vroeger verbood om te spreken met elkaar. Dat was niet omdat men het woord minachtte, maar omdat men wilde vermijden dat er te veel ‘loze woorden’ gesproken zouden worden. Om kletspraat te vermijden dus, want dat is toch alleen maar geluidsoverlast, juist: milieuvervuiling - en dus zonde van de taal. Dus: die eerste regel van het gedicht is een oproep om alleen nog maar te spreken als het je ook dichter bij de ander brengt. Taal als een instrument van vrede! En dan is er nog een ander vers van dat gedicht, ook reeds door Willem Barnard aangehaald en dat heel bekend is: het Woord is vlees geworden en het heeft onder ons gewoond. Letterlijk staat er dat het onder de mensen ‘kampeert’ ... Inderdaad, een dichter heeft gaven die een pastoor ontbreken. De laatste wordt vlug moraliserend, kan het niet nalaten het te hebben over moeten en niet mogen enz.
Jammer dat kerken zulke moraaltempels geworden zijn. Daardoor verliezen ze aanzienlijk aan kracht om wat ‘meer beweging te krijgen’ in onze harten. Het woord dat onder ons kampeert, is niet zo maar een woord, maar het is dat woord dat mensen met elkaar verbindt, het woord van vrede en vriendschap. De dichter doet eigenlijk een oproep. Het zal toch niet zo zijn dat dat woord ‘tot kamperen veroordeeld’ is... dat het dus nergens thuis is. Zo begrepen worden we dus tot gastvrijheid voor dat woord uitgedaagd! Wie is, met andere woorden, ertoe bereid zijn leven verder te laten bepalen door dat woord-dat-mensen-verbindt-met-elkaar? Is er een indringender manier om mensen ertoe aan te zetten ‘ruimte’ te maken? Omdat we zelf manipulatief en ‘commercieel’ ingesteld zijn, gaan we vaak eraan voorbij dat de gastvrijheid voor dat woord van vrede en vriendschap het enige is dat ons leven een zekere kwaliteit kan geven. We praten onze dagen vol, maar aan dat woord komen we niet toe. Dat komt doordat we te weinig romantiek hebben en daardoor te weinig ruimte. Er is te weinig beweging in ons hart. | |
De kracht van goede poëzieMijn pastoraal ongeduld is ondertussen over. De horden zijn van harte welkom in de kerk, wat mij betreft. Ik denk dat ik Kerstmis weer, maar opnieuw zo echt romantisch mogelijk ga proberen te maken. Met veel kaarsen in de kerk en met wat extra's in huis. En ik denk dat ik mijn woorden wat zorgvuldiger ga kiezen dan anders. Eigenlijk ben ik er wel toe bereid ver-voerd en ont-voerd te worden. Misschien word ik ook nog een beetje gelovig. Wat goede poëzie al niet vermag. Eigenlijk logisch, hoor ik Willem Barnard beweren, ‘Want goede poëzie is een parabel en wel een parallel van dat innigste geloofsgeheim: de incarnatie.’ (blz. 344) Dankjewel, Willem.
Willem Barnard, Anno Domini. Dagboeken 1978-1992. Amsterdam-Antwerpen: De Prom, 2004, 351 blzz. |