Woorden en wendingen
Kommer en kwel en ander taalerfgoed
Gilbert De Bruycker
Kommer en kwel. Dat was een tijdje geleden de kop boven een krantenbericht over de slabakkende economie in de Westhoek. ICT en kommer en kwel in het Amerikaanse onderwijs is ook de titel van een boekrecensie op het internet. Kommer en kwel betekent volgens Van Dale (14de uitgave) ‘hopeloze ellende, treurnis, narigheid’, kortom voortdurend getob.
De uitdrukking kommer en kwel wordt doorgaans toegeschreven aan Marten Toonder, de in 2005 overleden schepper van Tom Poes en Heer Bommel. Toonder heeft inderdaad wat nieuwe woorden en wendingen aan het Nederlands geschonken. Denken we maar aan minkukel, denkraam en breinbaas. Nieuwe woorden verzinnen kan iedereen wel. Maar ze ook echt ingang doen vinden in de levende taal is erg moeilijk. Je moet dan ten eerste duidelijk maken wat dat nieuwe woord betekent. Het moet een unieke betekenis hebben, een betekenis die geen enkel Nederlands woord al eerder had. Dan moet je de vondst zo vaak gebruiken dat ze ook echt ingeburgerd raakt en dat velen ze in hun taalgebruik opnemen. Een heel proces. Een sprekend voorbeeld van zo'n term is regelneef, een woord dat in 1977 bedacht is door Van Kooten en De Bie, en dat ingang heeft gevonden om iemand aan te duiden die alles voor een ander wil regelen.
Via zijn dagelijks verschijnende krantenstrip had Toonder zeker de mogelijkheid om nieuwigheden op taalgebied te lanceren. Maar wat de lezers vaak als nieuwe vondsten zagen, waren soms gewoon oude woorden die door Toonder van de ondergang werden gered. Zijn taalgebruik was uitgesproken archaïsch, net als de stijl van zijn Anton Pieckachtige tekeningen. Maar was de uitdrukking kommer en kwel, een aaneenschakeling van twee bekende Nederlandse woorden, werkelijk zíjn vondst?
Volgens Ewoud Sanders wél! In zijn bijdrage De Toonder Taaltoptien (Onze Taal, 1998) noemt Sanders kommer en kwel veruit de meest gebruikte Toondercreatie. Hij schrijft: ‘Kommer en kwel werd op 20 april 1960 door Marten Toonder in het Nederlands geïntroduceerd in het verhaal Heer Bommel en de Hachelbouten. De gangbare en reeds in de 16e eeuw aangetroffen verbinding was kommer en gebrek.’
De zegswijze staat wel in Van Dale, maar zonder de vermelding dat Toonder de uitdrukking in omloop heeft gebracht. Opvallend vaak wordt die wending de laatste jaren gebruikt in berichten over politiek, Afrika en landbouw. Daaraan kunnen we sinds de jaren zeventig, toen jongeren als doelgroep door uitgevers werden ontdekt, ook boeken toevoegen met vooral sociaal-realistische inslag. Jonge lezers worden daarin geconfronteerd met allerlei probleemsituaties als dood, armoe, geweld, verkrachting, echtscheiding, abortus, verslaving, milieuvervuiling, rassendiscriminatie, en het nare lijstje is nog ver van af. Die trend leidde tot overdrijving. Sommige boeken stapelden de problemen zo op dat ze een en al treurigheid waren. Smalend werd soms van kommer-en-kwelboeken gesproken. Bij uitgeverij Lemniscaat had je toen ook echt de Kommer en kwelreeks, met veelzeggende titels als Maak me niet kapot.
Hoe raakten de oude Nederlandse termen kommer en kwel nu aaneengelast tot een uitdrukking? Kommer betekent ‘armoede, ellende’ en wordt bijna altijd gevolgd door en plus een ander woord dat ‘kwelling’ betekent. In zijn Nederlandsche Historiën schrijft Hooft over ondraaglijke kommer en koude. Kommer en slommer is een rijmend duo uit de pen van Jan Luyken, de auteur van De Duytsche Leer en een bekend graveur. De woordgroep kommer en ellende is dan weer dubbelop.
Kwel is een verouderd woord voor ‘kwelling, hartzeer, verdriet’. Een oude spreuk luidt: des enen kwel doet d'ander wel ‘een nadeel voor de een is een voordeel voor de ander’. ‘Een Fransman, in sijn droefheyt, singht (...); / Een Engelsman, in sware quel, / Versacht sijn hert met snarenspel’, schrijft Jacob Cats (geciteerd naar Van Dale Idioomwoordenboek, p. 443).
Kommer en kwel zijn dus woorden met verwante betekenissen. Waarschijnlijk raakten ze aan elkaar gekoppeld vanwege het beginrijm. Kommer en kwel, dat bekt goed. Misschien hebben ook wel oudere voorbeelden model gestaan voor die uitdrukking. Toonder heeft ze wel populair gemaakt, zodat ze in de algemene spreektaal is doorgedrongen.
In naslagwerken over strips en striptaal, en nu ook weer in De Tao van Toonder (letterlijk: de weg, het rechte pad) van Frank van Hartingsveld lezen we dat Toonder ook de wending al zeg ik het zelf verzonnen zou hebben. Maar ook dat schijnt niet te kloppen. Al ruim anderhalve eeuw geleden is die uitdrukking een stopwoord genoemd, nl. in Camera Obscura van Hildebrand. In De Familie Stastok daarin schreef Nicolaas Beets over de oom van de student Hilde-