spronkelijk betekende deerne ‘dienstmaagd, maagd, jong meisje’. Het zou ons te ver voeren de hele etymologie uit de doeken te doen, maar laten we ons er toe beperken dat het woord verwant is met dienen. De onschuldige betekenis heeft het woord nog in de Beierse verkleinvorm Dirndl ‘jong meisje’ ook ‘dirndljurk’. Maar in het Hoogduits is Dirne een ‘prostituee’. Deze betekenis is voortgevloeid uit de lage sociale positie van het dienstmeisje.
Een ander oud woord voor hoer is snoer. In de 15de eeuw lezen we dat Lysbette uitgescholden werd, dat ze was een quade puppe, hoere en snoere. En in Gent lezen in 1567 poete oft snoere. In het Oost-Vlaams heeft het woord nog lang voortgeleefd voor ‘lichte vrouw, lichtekooi’. Ook dit woord was oorspronkelijk niet pejoratief. Middelnederlands snoere was de ‘schoondochter’, en daaruit is dan ‘ontrouwe vrouw’ voortgevloeid. Ook Middelhoogduits snur, snuor betekende naast ‘schoondochter’ ook ‘lichte vrouw’. De minachting voor de hoer horen we in slons, slet, sloerie, snol. In zijn boekje ‘Eroticon’ somt Robert-Henk Zuidinga een hele reeks platte woorden voor de prostituee op, o.m. brakkin, eigenlijk de vrouwelijke vorm van brak ‘jachthond’, wat doet denken aan Engels bitch, eigenlijk ‘teef’, vandaar ‘teef van een wijf’ en ook ‘hoer’. Maar er is toch ook één leuke en veelbelovende naam voor de publieke vrouw, het meisje van plezier, het Duitse Freudenmädchen.
Het nu wel meer gebruikte Duitse woord is Nutte. In de 19de eeuw was eine Nutte nog een niet geregistreerde jonge prostituee, met nog het uitzicht van een kind. Op het einde van de 18de eeuw betekende Nutte in Berlijn nl. ‘jong meisje’ en nuttig in de 19de eeuw ‘klein, onbeduidend, slecht’. Wellicht is het woord beïnvloed door Bargoens Nidde ‘hoer’, Jiddisch nid(d)o ‘menstruerende vrouw’. Verachting voor de hoer steekt in Schlampe, te vergelijken met Ndl. slet, sloerie.
Een hoer wordt in het Frans putain of pute genoemd. Putain is de oude verbogen vorm (cas régime) van Oudfrans pute (cas sujet), zoals nonnain bij nonne. Oudfrans put betekent ‘stinkend, vuil, gemeen, verachtenswaardig’. Het komt van Latijn putidus, afgeleid van putere ‘stinken’, dat in het Frans puer werd. Oudfrans pute was een ‘vrouw van slechte zeden’. Nu citeerden we boven een Gentse tekst uit 1567: poete oft snoere. Een paar andere voorbeelden zijn: 1566-68 want zij hadden in de Langhemunte een poete oft snoere metten achtersten bloot gheleijt; die poeten ofte hoeren hilden. Het woord poete voor ‘hoer, slet’ is nog lange tijd Vlaams geweest. En nu zou je natuurlijk denken dat dit hetzelfde woord is als Frans pute. Maar dat is lang niet zeker. Vermoedelijk is hiervan de oorspronkelijke betekenis ‘slet’, die teruggaat op ‘weke pappige massa, vuil, smeer, gezwel’, te identificeren met puit, waarvan de grondbetekenis ‘zwellen’ is.
Het huis waar de publieke vrouw haar beroep uitoefent, is een bordeel, Duits Bordell, Engels brothel. Het is oorspronkelijk niets anders dan een houten huisje, gemaakt van borden of berderen, in het Duits Bretter, houten planken. Het minderwaardige van zo'n houten kast mondde uit in de betekenis ‘ontuchthuis’. Ontucht impliceert ongeregeld leven, wanordelijkheid, zodat je van een huis waar alles overhoop ligt, kunt zeggen: ‘Wat is dat voor een bordeel’, of zelfs: ‘Dit is een Spaans bordeel’. Ook in het Frans kreeg bordel de betekenis ‘zwijnenstal, rotzooi’ en quel bordel is hetzelfde als ‘wat een troep’. Zo is ook het Italiaanse cas'ino ‘bordeel’ een verkleinvorm van casa ‘huis’ en betekent het oorspronkelijk ‘hokje, hutje’. En che casino betekent net hetzelfde als ‘wat voor een bordeel, quel bordel’. Als het je in Italië alleen maar om het spel te doen is en niet om het overspel, dan leg je in casino het accent op de o. Bij het wanordelijke gedrag in een bordeel hoort als vanzelfsprekend geschreeuw en gekrakeel. Johannes Kneppelhout (1814-1885) schreef: ‘Het is een krakeel, een oproer, een vischmarkt, een bordeel van klanken’.
Een houten hok heet in Vlaanderen gewoonlijk een kot en dat is ook de naam die gegeven wordt aan een bordeel, ook wel kotje, of duidelijker hoerenkot, tegenover Nederlands hoerenkast. Duitse Huren en Dirnen werken in een Hurenhaus, Dirnenhaus, terwijl de Freudenmädchen het veel vrolijker maken in een Freudenhaus. Het volkse Duitse woord is evenwel der Puff. Puffen betekende nl. ‘coïteren’ en deze betekenis is afgeleid van het oorspronkelijker ‘stoten’. Het verband is duidelijk, want ook Ndl. neuken en Duits bumsen betekenen eigenlijk ‘stoten’. Mit einer Dame Puff spielen was zoveel als ‘met een dame vrijen’.
We keren terug naar de liefde. Een Duitse prostituee noemt haar klant haar Freier. Dat is natuurlijk hetzelfde woord als Nederlands vrijer. Een meisje dat verkering heeft, had in mijn jeugd een vrijer. Nu heeft ze een vriend. Maar dat komt toch op hetzelfde neer, want vrijer is het nomen agentis en vriend is het tegenwoordig deelwoord van vrijen, d.i. ‘beminnen, liefhebben, liefkozen’, dat daarna ‘verkering hebben’ ging betekenen en nu zoveel wil zeggen als ‘copuleren, neuken’. Dezelfde verschuiving is gebeurd met Frans baiser ‘kussen’ uit Lat. basiare, dat nu alleen nog ‘neuken’ betekent. Denk erom dat onze vrijdag vernoemd is naar de Germaanse godin Frija, godin van de liefde, en die dag heet in het Frans vendredi uit Latijn dies Veneris, dag van Venus.