| |
| |
| |
Discussie
Het ingewikkelde Nederlands
Schrijven in het Algemeen Nederlands
Dick Wortel
Taal is communicatie. Een levende taal is dynamisch, regels veranderen voortdurend. Zolang de Nederlandse taal door 22 miljoen sprekers wordt gebruikt in allerlei maatschappelijke situaties, zal de taal veranderen. Een tekstschrijver heeft een groot probleem. Hij wil een boodschap overbrengen en zijn lezer moet die boodschap begrijpen, zodat er niet, in de meest letterlijke zin, een misverstand ontstaat. Beide gebruikers, schrijver en lezer, moeten dus exact dezelfde conventies kennen en kunnen toepassen. Maar het lijkt wel of juist die conventies in hoog tempo veranderen. Het Nederlands lijkt meer en meer te verbrokkelen in verschillende varianten die onafhankelijk van het Algemeen Nederlands in de samenleving ontstaan. Groepstalen, zoals jongerentalen, en nog veel meer andere sociolecten, hebben elk hun eigen woordenschat en jargon. Veranderingen beginnen in bepaalde taalkringen, in de jongerentaal bijvoorbeeld, en breiden zich dan als een olievlek uit over andere taalgebruikers buiten die beperkte kringen omdat ze door radio en televisie, kranten en tijdschriften worden verbreid. De woordenschat verandert voortdurend, woorden raken in onbruik en er komen steeds nieuwe bij. Andere woorden blijven in circulatie, maar veranderen van betekenis of van register. Naast die taalveranderingen ontwikkelt zich in rap tempo een Belgische variant van het Nederlands, die steeds meer van het Algemeen Nederlands gaat verschillen. Tekstschrijvers hebben inderdaad een groot probleem: hoe schrijf je een tekst die 22 miljoen taalgebruikers kunnen lezen en op de juiste wijze kunnen interpreteren, als het Algemeen Nederlands verandert, uiteenvalt in allerlei sociolecten en zich ook nog opsplitst in een Nederlandse en Vlaamse variant?
| |
Taalverandering in het Algemeen Nederlands
De taal van vijftig jaar geleden is anders dan de taal van nu. Niet alleen vanwege het woordbeeld, bepaald door de op het moment van schrijven gangbare spelling, maar ook vanwege de formulering, de wijze van uitdrukken, de betekenisveranderingen en de veranderingen in gevoelswaarde, het register van een woord of uitdrukking. Als in een bepaald boek een kranige jongen als personage optreedt of een term als mieters valt, dan is dat boek direct te dateren als een boek uit de jaren vijftig of zestig. Zoals boeken waar woorden als cool en vet in voorkomen, op hun beurt over enkele jaren gedateerd zijn. Het schrijven van teksten die over pakweg vijftig jaar nog gelezen en begrepen kunnen worden, is bijna een ondoenlijke zaak geworden. Hoe zal de ontwikkeling van het veelgehoorde hun zeggen, met hun als onderwerp, verlopen? Hun zeggen wordt nu zo vaak in de spreektaal gebruikt dat het over enige
tijd, misschien over vijftig jaar, normaal en toelaatbaar taalgebruik zal zijn, tenzij het als modegril weer ten onder gaat, wat ook heel goed mogelijk is. Hun zeggen is nu nog alleen randstedelijk en dan ook nog spreektaal. De Vlamingen gruwen vooralsnog van die verandering. Wanneer houdt een fout op een fout te zijn? Gaat het hier om een taalverandering, zoals daar al zoveel van geweest zijn? Zoals in oudere taalfasen u alleen werd gebruikt als meewerkend of lijdend voorwerp bij gij of ge als onderwerp, maar nu gij heeft verdrongen, tenminste in het algemene taalgebruik? Welke houding past het beste bij dat soort veranderingen? De veranderingen te vuur en te zwaard bestrijden als aperte en verwerpelijke taalfouten of zo'n standpunt innemen van ‘nu is het nog fout, maar als een grote groep sprekers het zo wil gaan gebruiken, dan wordt het vanzelf goed, en is het goed’, zoals recentelijk iemand dat op een website formuleerde, een stelling, waarmee hun zeggen op den duur goed Nederlands gaat worden.
| |
Voor of tegen?
Er zijn, om het gechargeerd te stellen, bij taalveranderingen twee stromingen waar te nemen. Eén die iedere verandering ziet als achteruitgang, als kwaliteitsvermindering, van de taal. Een negatieve benadering die noopt tot bestrijding van elke verandering. De strijd tegen de zogenoemde taalverloedering concentreert zich nadrukkelijk rond het gebruik van vreemde woorden, agressief ‘indringers’, ‘smetten’, ‘on-Nederlandse woorden’ genoemd, bastaardwoorden. Het gevecht wordt al gevoerd vanaf de zestiende eeuw, met wisselend succes, eerst tegen Latijnse, dan tegen Franse, weer later tegen Duitse woorden. Tegenwoordig vormt vooral het toenemende gebruik van Engelse woorden het doel van een voortdurende kruistocht. Bestrijding van buitenlandse woorden vindt plaats door middel van ingezonden brieven in kranten of vinnige artikelen in tijdschrif- | |
| |
ten. Fanatieke taalzuiveraars wijzen dan op het bestaan van zuivere Nederlandse woorden met dezelfde betekenis. Ze komen zelf met een alternatief tevoorschijn dat puur Nederlands is en propageren waar mogelijk het gebruik daarvan: e-post in plaats van e-mail, webstek in plaats van website. In hun eigen teksten gebruiken ze die woorden veelvuldig en ze manen een betrapte gebruiker van zo'n buitenlands woord, vaak een BN'er of een BV'er, om een inheems Nederlands woord te gebruiken.
De andere stroming huldigt het standpunt dat de taal een autonome dynamische ontwikkeling kent. De taalgebruiker laat zich nu eenmaal niet van hogerhand voorschrijven welke woorden hij wel of niet wenst te gebruiken. De taal kan niet verloederen, want altijd zal een natuurlijk mechanisme blijven werken, namelijk het mechanisme van de verstaanbaarheid en begrijpelijkheid. Taalwetten en regels blijven altijd van kracht. Taal regelt zich zelf. Bovendien is de Nederlandse woordenschat al voor een groot deel uit andere talen afkomstig. Taalhistorisch gezien zijn zelfs de meeste woorden afkomstig uit vreemde talen. En met die indringers valt het ook wel mee, zeggen de aanhangers van deze stroming, want ze worden snel aangepast aan de Nederlandse uitspraak en spelling en aan de Nederlandse taalregels. Veel computertermen zijn daadwerkelijk vernederlandst: opslaan in plaats van save of saven, bestand in plaats van file, harde schijf in plaats van hard disk en vele andere.
| |
Algemeen Nederlands, Nederlands, Vlaams
Taalveranderingen horen bij een levende taal, zijn er altijd geweest en zullen altijd blijven bestaan. Aan veranderingen in zijn taal en in zijn woordenschat neemt een Nederlandse tekstschrijver direct deel en hij past die veranderingen meteen toe. Zijn hele dagelijkse communicatie, thuis, op het werk, in het café, verloopt in het Nederlands. Dialecten zijn er nagenoeg niet meer in Nederland, zeker niet in de Randstad, wel verschillende sociolecten en slecht verzorgde volkstaal. Zijn Nederlandse Nederlands staat dicht bij het Algemene Nederlands. Zijn woordenschat heeft weinig afwijkingen. Hij is eentalig en is in dat opzicht in het voordeel tegenover zijn Vlaamse collega, die in het algemeen is opgegroeid met zijn dialect en voor wie het Nederlands een vreemde taal is, die hij heeft moeten leren. In het onderwijs heeft hij in het gunstigste geval een tussentaal geleerd, die het midden houdt tussen zijn dialect en het Algemeen Nederlands. Zijn Nederlands is doorspekt met Vlaamse grammaticale en stilistische eigenheden als gevolg van de wisselwerking tussen Frans, dialect, tussentaal en het Nederlands. Voor een Vlaming zijn typisch Vlaamse woorden en zinswendingen volstrekt normaal en hij gebruikt ze dagelijks in zijn omgangstaal, dus ook in een door hem geschreven tekst. Het is voor hem moeilijk om uit te maken welke woorden behoren tot het Algemeen Nederlands en welke tot zijn eigen Vlaamse woordenschat. Nederlandse teksten van Vlamingen komen voor de Nederlandse lezer nog wel eens als conservatief, ouderwets en breedvoerig over, te veel gekunsteld, te barok en gefabriceerd. Om een tekst in het Algemeen Nederlands - een tekst die ook bestemd is voor een Nederlandse lezer - te schrijven, moet een Vlaming omschakelen. Juist omdat het Algemene Nederlands een vreemde taal voor hem is, hobbelt hij achter nieuwe talige ontwikkelingen aan. Hij verneemt ze als hij Nederlands hoort over de Nederlandse radio en televisie, of als hij Nederlandse kranten en boeken
leest. Hoe intensiever zijn contacten met het Nederlands, hoe sneller hij de veranderingen volgt. Die taalcontacten zijn daarom heel belangrijk. Iedere Vlaamse tekstschrijver die teksten in het Algemeen Nederlands wil produceren, doet er goed aan veel contact met Nederlandse vakgenoten, met Nederlanders in het algemeen, te onderhouden.
| |
Nederlandse lezers en Vlaamse teksten
Een Nederlandse lezer herkent een door een Vlaming geschreven Nederlandse tekst onmiddellijk door de Vlaamse woorden en uitdrukkingen die daarin voorkomen. Woorden als zorgmoeder, onthaal, woonst, kribbe en inkom begrijpt een Nederlandse lezer wel. Hoewel hun betekenis voor hem duidelijk is, leiden die woorden hem toch af, want het zijn voor hem opvallende woorden die niet tot zijn eigen woordenschat behoren. Moeilijker wordt het als er Algemeen Nederlandse woorden worden gebruikt die een andere betekenis hebben in het Noorden. Zinnen in een Vlaamse krant als: ‘Bij het ongeval raakte ook de moeder, die aan het stuur zat, gewond. Twee andere kinderen van het gezin [...] bleven quasi ongedeerd’ leveren in Nederland de interpretatie op dat de kinderen schijnbaar ongedeerd, dus wel degelijk gewond waren bij het ongeval - quasi is in Nederland ‘in schijn’: ‘de leraar was quasi boos op de leerling’, ‘in schijn boos’, ‘deed alsof hij boos was’ - terwijl een Vlaamse lezer dat volgens de bedoeling van de schrijver correct interpreteert als dat de kinderen zo goed als ongedeerd waren, dus juist licht gewond of niet gewond waren. Een zin als ‘het meisje heeft een deftige vriend’ heeft in Nederland een andere betekenis dan in Vlaanderen: deftig is daar ‘net, fatsoenlijk, deugdzaam’, in Nederland is deftig ‘voornaam, tot een aanzienlijke stand behorend, waardigheid en statigheid hebbend, behorend tot de hogere stand’. Ook hier kan een tekst onjuist worden begrepen door een Nederlandse lezer. Het woord poep in de betekenis ‘zitvlak, achterwerk, kont’, zoals in ‘ik vind dat een man ook haar op zijn poepje mag hebben’, werkt bij een Nederlander op de lachspieren, pijnlijk als de schrijver het niet grappig bedoelt.
Het kan de Nederlandse lezer nog moeilijker gemaakt worden met woorden die hem volstrekt onbekend zijn, zoals ambetant ‘vervelend’ of sacoche ‘handtas’. Als in een blad voor computergebruikers een zin voorkomt als ‘Houd echter in het achterhoofd dat pogingen om in het register [van Windows] te rommelen nefast kunnen zijn voor de optimale werking van uw pc’, voorkomt, weet de Nederlandse lezer
| |
| |
dat die zin van een Vlaming afkomstig is: nefast, van het Franse néfaste ‘verderfelijk, noodlottig’, is immers geen Algemeen Nederlands woord. De betekenis is in het Noorden niet bekend, het lezen moet worden onderbroken om een woordenboek uit de kast te halen om de betekenis op te zoeken.
Woorden en uitdrukkingen die in Nederland een negatieve connotatie hebben, kunnen in Vlaanderen positief of neutraal zijn. Mogelijk is er dan het risico op misverstanden of onbegrip. Iemand kan zich beledigd voelen, terwijl de ander dat niet heeft bedoeld. Het woord bedenking bijvoorbeeld heeft in Vlaanderen een neutrale betekenis van ‘(vrijblijvende) suggestie, (nuttig) advies’, maar in Nederland is het negatief en betekent het zoiets als ‘(ernstig) bezwaar, (zeer) kritische noot’, soms zelfs met de connotatie van ‘afkeuring, verwerping’, zoals in ‘ik heb bedenkingen tegen het regeringsbeleid’, gezegd door een lid van de Tweede Kamer.
| |
Conclusie
Met het uiteengroeien van het Nederlandse Nederlands en Belgische Nederlands is het heel moeilijk om een tekst te schrijven voor beide taalgemeenschappen. Er is bijna geen overkoepelende taal meer die voor iedere taalgebruiker begrijpelijk is. Niet alleen voor professionele tekstschrijvers, zoals journalisten en auteurs, maar ook voor gewone gebruikers van die taal. Laat staan voor buitenlanders die proberen zich het Nederlands eigen te maken. Nederlandse en Vlaamse tekstschrijvers kunnen tegenwoordig niet zonder het nieuwste Groene Boekje en een taalgids op hun bureau die hun duidelijk vertellen hoe de continu veranderende grammaticale en stilistische regels moeten worden toegepast in een tekst.
Een professionele tekstschrijver wil zoveel mogelijk lezers en hij wil dat zijn tekst inhoudelijk goed wordt begrepen door al zijn lezers. Een Vlaamse schrijver kan zich typisch Vlaamse woorden permitteren als hij uitsluitend voor landof streekgenoten schrijft. Hij schrijft dan een Vlaamse tekst, geen Nederlandse. Alleen voor Vlaanderen, ongelezen in Nederland. Daar kan en mag hij legitiem voor kiezen. Maar wil hij meer en ook in Nederland worden gelezen, dan moet hij zijn tekst in het Algemeen Nederlands stellen, uitdrukkelijk zonder belgicismen en ander specifiek Vlaams taalgebruik. Om te publiceren in Nederlandse kranten en tijdschriften kan hij niet anders. Of zijn tekst wordt opnieuw geredigeerd, of geweigerd. Een auteur die zijn literaire werk in Nederland wil publiceren, moet zijn schepping in de Nederlandse taal goed verzorgen. Anders wordt hij niet uitgegeven en dus ook niet gelezen.
Vandaar de noodzaak. Het zou een groot verlies zijn voor de letterkunde en de cultuur van de Lage Landen, als Vlaamse schrijvers daar niet meer aan zouden bijdragen, omdat ze simpelweg niet meer overal en altijd worden begrepen en genoten.
|
|