Neerlandia/Nederlands van Nu. Jaargang 110
(2006)– [tijdschrift] Neerlandia– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 49]
| |
Recensies
Worsteling met de eigen identiteitspolitiek
| |
Pater Damiaan, Jacques Brel, Pim Fortuyn en Willem van OranjeEen probleem dat alle auteurs van de bundel moeten oplossen, is het omschrijven van het begrip ‘identiteit’. Wat is precies de Nederlandse, Vlaamse en Belgische ‘identiteit’. Derk Jan Eppink begint in zijn bijdrage ‘Nederlandse en Vlaamse identiteit in historisch en eigentijds perspectief’ met de verkiezingen die onlangs zijn gehouden, van de ‘Grootste’ landgenoot, waarbij in Groot-Brittanië Winston Churchill en in Duitsland Otto von Bismarck de uitverkorenen waren. Frankrijk koos voor Charles de Gaulle. In Nederland werd Pim Fortuyn nipt verslagen door Willem van Oranje. In België verliep de verkiezing problematisch. Er zijn namelijk geen Belgen, wel Vlamingen en Walen. De Vlamingen kozen voor pater Damiaan, die goed werk verrichtte voor de lepralijders in Hawai. De Walen kozen voor Jacques Brel die in het Frans zong en ook in Frankrijk zeer bekend was. Eppink verbaast zich niet over de keuzes die gemaakt werden. Vlaanderen is katholiek en de macht van de katholieke zuil is daar altijd groot geweest. In Wallonië is de meerderheid niet-katholiek. Bovendien schuurt het aan tegen de superieur geachte Franse cultuur. De Walen spreken Frans en in hun ogen spreken les Flamands een soort dialect. Brel is de verpersoonlijking van hun eigenwaarde. | |
Nederlandse identiteitDat Willem van Oranje werd verkozen is, volgens Eppink, evenmin verwonderlijk. Nederland is geboren uit het verzet tegen de Spanjaarden en tegen de macht van Rome. Willem van Oranje was de belangrijkste leider van het verzet en daarmee de grondlegger van zelfstandige natie. Fortuyn werd gekozen omdat hij een belangrijke rol speelde in het verwoorden van een maatschappelijke ongenoegen dat de gevestigde politici omzeilden. Hij zette aan tot ingrijpende maatschappelijke veranderingen en tot intensief politiek debat. Bovendien werd hij in 2002 vermoord en als held en idool begraven. Nederland is een product van de opstand tegen Spanje en van de reformatie. De Republiek groeide uit tot een | |
[pagina 50]
| |
belangrijke handelsnatie. De identiteit van Nederland is voor een belangrijk deel bepaald door deze ontwikkelingen. Zij kan niet worden begrepen zonder kennis van haar calvinistische grondslag. De burgerlijke cultuur in Nederland is gekenmerkt door dat calvinisme: eenvoud, verdraagzaamheid, maatgevoel, netheid en nijverheid. Negatieve kenmerken zijn een gebrek aan verbeeldingskracht, zuinigheid en pietluttigheid. Eigenschappen overigens die ook positief zijn, want in een waterrijk land met zijn polders en ingewikkelde waterhuishouding zijn netheid, pietluttigheid en nijverheid van groot belang om met elkaar droge voeten te behouden. | |
Belgische versus Vlaamse identiteitDe geschiedenis van Vlaanderen is geheel anders dan die van Nederland. Na de val van Antwerpen in 1585 groeide Vlaanderen niet uit tot een natie, maar bleef deel uitmaken van andere rijken. Onder eeuwen vreemd bestuur (Spanje, Oostenrijk, Frankrijk en Nederland) ontwikkelden de Vlamingen een gedrag van ontwijking, een soort bezettings-mentaliteit. Zij beschouwden hun eigen Belgische staat als een binnenlandse bezetter. De Vlaming vermijdt nog altijd de staat en is nauwelijks gehecht aan een Belgisch staatsbegrip. Publieke moraal is geen vereiste en hij heeft vooral oog voor zijn particuliere belangen. Hij duldt politici zolang die hem maar niet in de weg zitten. De Nederlander daarentegen conformeert zich wel aan de staat. Hij eist moraal van zijn politici, en overleg en verantwoording. Na de afscheiding van Nederland beschikte de nieuwe staat niet direct over een kant-en-klare identiteit. Die moest nog gecreëerd worden. Allerlei historische aanleidingen werden bij elkaar gesprokkeld om een natiebesef te doen ontstaan. De staat was gesticht door Franstaligen, die door en door Frans en Fransgezind waren. Het was een vervelend detail dat daar toevallig ook nog Vlamingen woonden, die een aantal afwijkende dialecten spraken. Die hoorden te verdwijnen en daar werden acties voor ondernomen op dezelfde wijze als in Frankrijk zelf de streektalen werden uitgeroeid. De Belgische identiteit bleef een vaag begrip, vooral door de Vlaamse ontvoogdingsstrijd. | |
Vlaamse identiteitDe Vlaamse identiteit is een kind van het ‘artefact’ België, vervolgt Gysels in zijn artikel ‘Betekenis en toekomst Vlaamse identiteit’. Ze is sterk gestimuleerd door de Vlaamse strijd tegen het Franstalig georiënteerde België en tegen de onderdrukking van de eigen Nederlandse taal in België. Dat verklaart ook het veel sterkere taalbewustzijn in Vlaanderen dan in Nederland. Vlaanderen emancipeerde zich de afgelopen 175 jaar als zelfstandig deel van België. Het ontstaan van Vlaanderen berust op een lange strijd voor een rechtvaardige behandeling van de Vlaamse belangen binnen de staat België, aldus Jaak Peeters in zijn bijdrage ‘Een Alliantie van een uitgestelde natie met Nederland?’. Volgens Gysels schuilt de Vlaamse identiteit ook in het katholicisme. Sedert de reformatie in de zestiende eeuw heeft dat op Vlaanderen een zware stempel gedrukt. De hoge clerus was Belgisch gezind en Franstalig. De godsdienstbeleving is weliswaar al enkele decennia op haar retour, maar de maatschappij blijft geïmpregneerd door gewoontes, houding, uitspraken, reacties en attitudes, die verwijzen naar het katholicisme. Zelfs een Vlaamse vrijzinnige zal zijn mond houden wanneer een hoger geplaatst en machtig persoon autoritaire uitspraken doet. Hij zal zich altijd slaafs en volgzaam opstellen, maar zelf niet vies zijn van ‘jezuïetenstreken’. | |
Nieuwe Vlaamse bestuurlijke eliteEen deel van de hooggegeplaatste Vlaamse politici dankte zijn positie aan de Belgische aspecten van zijn loopbaan. Zij zagen een zelfstandig Vlaanderen als een gevaar voor een carrière in de Belgische regering. Er was een Belgische elite, geen Vlaamse. Deze oude Vlaamse elite was niet in staat om initiatieven te nemen ten gunste van Vlaanderen, meent Eppink. Geleidelijk ontstonden er toch Vlaamse accenten in de regering. In de jaren zestig van de vorige eeuw uitten de Vlaamse politici in de regering de wens om te streven naar een federalisering van de staat. Eppink geeft gedetailleerd de geschiedenis van deze federalisering. Uiteindelijk leidde dat tot opsplitsing van het maatschappelijk leven in een Nederlands- en Franstalig gedeelte. Het begon met de politieke partijen, later de omroep en de vakbonden. Nederlands- en Franstaligen zijn, volgens Eppink, vreemdelingen geworden voor elkaar en ook de politieke elites raakten steeds meer van elkaar vervreemd. Er zijn nu jongere generaties die zijn opgegroeid in volledig Nederlandstalige omgeving. Zij hebben niet meer de behoefte om te gewagen van hun Vlaamse identiteit. Er is nu een nieuwe generatie Vlaamse politici in opkomst die zich ook op het Belgische federale niveau kan manifesteren. | |
Op weg naar een zelfstandig VlaanderenMeerdere medewerkers aan het boek stellen dat Vlaanderen een natiestaat in wording is waarbij twee opties ter discussie staan: de ontwikkeling van Vlaanderen als zelfstandig lid van de Europese Unie of een confederaal model waarin het zwaartepunt van de politieke macht komt te liggen bij de deelstaten. De centrale vraag is, volgens Eppink, hoeveel Vlaanderen België nog kan verdragen. De roep om meer zelfstandigheid wordt steeds luider gehoord. Maar door enkele auteurs wordt de vraag opgeworpen in hoeverre een zelfstandig Vlaanderen tot de reële mogelijkheden behoort. Economisch gezien zal Vlaanderen zich als entiteit wel redden, maar Wallonië niet; dat zal nog wel enige tijd zo blij- | |
[pagina 51]
| |
ven. Zonder Vlaamse steun zal dat landsgedeelte ten onder gaan. En dan is er nog Brussel. Vlaanderen zonder Brussel is als een ‘gecastreerde stier’, om Eppink te citeren. Gysels meent dan ook, dat de toekomst van Vlaanderen alleen mogelijk is in het bredere verband met de Nederlandse identiteit. Vlaanderen zal toch vaak bij zijn noorderbuur moeten aankloppen om samen te werken. Er zijn bovendien veel gezamenlijke economische belangen. Zo liggen beide in de delta van grote Europese rivieren met de grootste havens ter wereld. De toekomst ligt vooral in Europa. De voortschrijdende Europese integratie dwingt beide landen tot een gezamenlijk optreden. De strook grond tussen de staatsgrens met Nederland en de taalgrens telt slechts zes miljoen inwoners en dat is erg weinig in het grotere kader van de EU. Verenigd kan die Nederlands-Vlaamse identiteit zich het best meten met die van de machtige buren Frankrijk en Duitsland.
In zijn antwoord op de toespraak van Couwenberg liet Buyse weten dat vragen rond identiteit, etniciteit en burgerschap hem al vanaf zijn prille jeugd bezighouden. Hij stelde daarbij ook de vraag hoe het verder moet tussen Nederland en Vlaanderen, en gaf aan dat hij de mening van een aantal schrijvers van het jaarboek - namelijk dat de toekomst van België de relatie tussen Nederland en Vlaanderen in verregaande mate zal ondersteunen - zonder meer deelt: ‘Ik merk een toenemende welwillendheid van de Nederlandse autoriteiten ten aanzien van Vlaanderen.’ ‘Ik ben van mening dat een nauwe en systematische samenwerking van Vlaanderen en Nederland met het oog op de mondiale en Europese ontwikkelingen te verkiezen valt boven een Nederlandse of Vlaamse alleingang’, aldus Buyse. | |
BesluitHet is de bedoeling dat met dit boek de magere belangstelling van Nederland voor Vlaanderen en de Belgische identiteitsproblematiek een nieuwe impuls wordt gegeven. Couwenberg vindt dat er van Nederlandse kant, gezien de voortschrijdende verzwakking van Nederland als staatsnatie door het proces van Europese integratie en economische globalisering, meer aandacht geschonken moet worden aan de vraag hoe Nederland zijn positie als cultuurnatie in stand kan houden en versterken. Het antwoord ligt volgens Couwenberg voor de hand ‘door meer in die eigen cultuur te gaan geloven en haar door doelbewuste inspanning op te krikken tot een hoger concurrerend niveau. Maar ook door versterking en uitbreiding van de Nederlandstalige cultuur in België.’
Pauline Beernink & Dick Wortel | |
UitgeleendNicoline van der Sijs, Klein uitleenwoordenboek, Sdu Uitgevers, Den Haag, 2006, 206 pp., ISBN 90 12 11237 0. Prijs: € 19,95. Dit boekje is slechts een voorproefje van een omvangrijke publicatie die de steeds vlijtige Nicoline van der Sijs voorbereidt, nl. Nederlands in de wereld - De Nederlandse invloed in kaart gebracht. Voorlopig verzamelt zij nog altijd informatie over Nederlandse uitleenwoorden, die in een database ingevoerd wordt. Informanten zijn o.m. lezers van Onze Taal, IVN-Krant, Taalpost en het elektronische tijdschrift voor de neerlandistiek Neder-L.
Uiteraard is het Nederlands, als taal van een klein taalgebied, vooral receptief. Taalkundige publicaties hadden het tot dusver haast uitsluitend over Franse, Latijnse, Engelse, Russische leenwoorden in het Nederlands. Meestal wordt de rol van het Nederlands als uitlenende taal onderschat. Dit boek laat zien dat talloze Nederlandse woorden aan onvermoed vele talen zijn uitgeleend. Het bestudeert de woorden taal- en cultuurhistorisch, beschrijft er de herkomst van en vermeldt in welke talen en in welke vorm ze zijn overgenomen. Vanwege de Nederlandse kolonisatiege-schiedenis zijn uiteraard veel woorden terechtgekomen in het Indonesisch, het Sranantongo en het Papiaments. Op wellicht een paar krachttermen na zal de invloed van het Nederlands op het Frans in Belgisch Kongo wel minimaal zijn geweest. De Vlaamse paters en broeders hebben in het Franstalige bestel van toen mee het Frans verspreid.
Niet alle uitgeleende woorden zijn oorspronkelijk of autochtoon Nederlands. Sommige hebben we zelf eerst ontleend en dan weer verder doorgegeven, zoals chocolade, cholera, declaratie, delicatessen, juwelier, xerox. Het bekendste recente uitleenwoord is uiteraard apartheid, dat dan wel door onze dochtertaal Afrikaans bekend werd. Ook de atlas van Mercator heeft wereldcarrière gemaakt. Ik kies hier kriskras nog maar enkele woorden die het gemaakt hebben: Engels boss < baas (vermoedelijk vanwege de o-achtige uitspraak van de lange a), Russisch brandspojt, Frans en Engels witloof, Sloveens vitlof, Engels yacht < jacht, Frans | |
[pagina 52]
| |
kermesse < kermis, colza < koolzaad, Skandinavisch matjes, Duits Matjeshering < maatjes(haring), Frans polder, Italiaans stoccafisso < stokvis, Papiaments tayó < taljoor < Fr. tailloir (maar Deens en Noors tallerken gaan m.i. veeleer op Duits Teller terug), bintjes (in verschillende talen), Frans vacarme < wacharme, Engels yawl < jol. Uiteraard ontbreken de Hollandse kazen niet: gouda, edam. En hoe zelden het ook gebeurt, een Nederlands woord werd zelfs in het Belgisch-Franse politieke taalgebruik overgenomen, nl. le kern < kernkabinet. We zouden eraan toe kunnen voegen dat toen Leuven een tweetalige universiteitsstad was, de Walen heel wat woorden van de Vlamingen overnamen, zoals kot ‘studentenkamer’, la basine ‘bazin, hospita’. De auteur voegt er hier (blz. 98) ook enkele neerlandismen aan toe, zoals viens une fois < kom ne keer. Onlangs nog heeft S. Theissen in De Taalkundige 51 (2005), 2, blz. 76-84 een paar lijstjes aangelegd van neerlandismen in Wallonië, zoals dringuelle < drinkgeld, la pape < pap, comparer des pommes et des poires, sucer de son pouce, blinquer < blinken, cent et deux < honderd en twee.
Mag ik me enkele kanttekeningen veroorloven? De auteur wijst op de kleurnamen die het Frans overgenomen heeft, nl. blanc, brun, gris, fauve, blond (blz. 37), ik zou daar nog blauw aan toevoegen. Ook de namen van de windstreken nord, sud, est, ouest tegenover Romaans septentrion, midi, orient, occident verdienden vermelding. Het Frans heeft dune overgenomen van Middelnederlands dune ‘duin’. Dat dit voor de auteur ‘geen verbazing wekt, gezien de oude vermelding Dunkerca’, is toch een vreemde conclusie. Duinkerke - veel Nederlanders zeggen ten onrechte Duinkerken - was nl. een Vlaamse stad, zo Vlaams als Brugge, Gent en Kortrijk. Op blz. 65 wordt de anekdote vermeld dat Duitsers regelmatig het woord gezellig in de mond nemen. Ik weet natuurlijk niet of de betreffende informant weet dat het woord gesellig ook in het Duits bestaat, maar met een andere betekenis. Echt ontevreden ben ik alleen over het hoofdstukje goedendag (blz. 66-67). Hoe dikwijls moet het nu nog herhaald worden dat de goedendag geen ‘met ijzer beslagen knots was’ en dat ook de Grote Van Dale nog altijd een verkeerde definitie geeft? Het door Van Dale, Verschueren, Koenen en Kramers omschreven wapen is een morgenster, Duits Morgenstern, Engels morning star. In Deel II (E-KA) van het Etymologisch Woordenboek van het Nederlands (2005) heb ik de correcte beschrijving van het wapen gegeven: ‘Het wapen was een stok met een uitstekende pin en een ijzeren ring, waarmee gestoken en geslagen kon worden’. Het is verder wel waar dat we het woord voor het eerst in een Franse bron aantreffen, nl. in 1306 bij Guillaume Guiart, maar dat was niet godendard, maar godendac. De vorm godendart dateert pas van 1357. Voor uitvoerige informatie over goedendag verwijs ik naar mijn bijdrage ‘De naam van het wapen goedendag’ (in De Leiegouw 44 (2002), 163-170). In een Oproep (blz. 204) vraagt de auteur: ‘Zijn er nog bijzondere Nederlandse uitleenwoorden die u in dit boek heeft gemist?’ En dan kunnen we de vragenlijst invullen op http://www.onzetaal.nl/2005/10/oproep.php. Natuurlijk ontbreken nog heel wat woorden, zoals bâbord < bakboord, étaple < stapel, beaupré < boegspriet, mannequin < Mnl. mannekin, wateringue. Maar ik vermoed dat de auteur die ook wel kent en ze in petto houdt voor haar grote werk. Ik verwijs in elk geval naar R. Sterkens-Cieters' Inleiding tot de taalstudie, Brussel, 1955, II, 110-111 en naar het hoofdstuk Nederlands buitengaats in J. de Vries - R. Willemyns - P. Burger, Het verhaal van een taal (blz. 254-274). We zien dan ook vol verwachting uit naar haar nieuwe standaardwerk Het Nederlands in de wereld. En zoals we de auteur kennen, kan dat niet zo lang meer uitblijven.
Frans Debrabandere | |
Aardrijkskundige namenRiemer Reinsma, Van hier tot Tokio - Hoe zijn aardrijkskundige namen ontstaan?, Sdu Uitgevers, Den Haag, 2006, 208 pp., ISBN 90 12 10564 1. Prijs: € 19,95. In dit boeiende boek zoekt Riemer Reinsma naar de verklaring van de talloze plaatsnamen die over de hele wereld voorkomen. Hij behandelt achtereenvolgens vage namen (Gobi ‘woestijn’), windrichtingen (Peking ‘noorden’), rivieren (Rijn, Keltisch voor ‘rivier’), het wereldeiland en de onderwereld (Devils Tower (VS) ‘plaats van boze geesten’), bovennatuurlijke aardbewoners (Egypte ‘tempel van de ziel van Ptah’), namenduo's (Altenahr/Neuenahr), Wij en hullie (hottentotten ‘stotteraars’), stichters, stamvaders en ontdekkingsreizigers (Augsburg (Duitsland) en Aosta (Italië) werden allebei gesticht door Augustus), sporen van verdwenen talen (in Luik/Liège schuilt Germaans leudi ‘volk’), sporen van volksstammen (Andalusië herinnert aan de Vandalen), oude en minder oude grenzen (Taunus < taun ‘Zaun, tuin’, d.i. ‘omheining, begrenzing’), kleine linguïstiek van de namen, verschoven namen (Aken < Aquae Grani), metaforen (Etna, Fenicisch voor ‘oven’).
Enkele aantekeningen. Namen met wolf (blz. 10) wijzen niet noodzakelijk op de aanwezigheid van wolven, maar kunnen ook op de persoonsnaam Wulf, Wolf teruggaan. - Noorden betekent etymologisch ‘links’, omdat het oosten als referentiepunt gold (blz. 35). Er had hier ook gewezen kunnen worden op Testerbant, een gouw ten westen van de Betuwe, en Testerep > Ter Streep, een duineiland van Oosten- | |
[pagina 53]
| |
de tot Westende, waarin Germaans tehstera ‘rechts’ schuilt vandaar ‘westelijk’. - Dinant, uit Keltisch divonantos ‘goddelijk dal’ < divo ‘goddelijk’ (blz. 83) kunnen we vergelijken met de Brugse waternaam Dijver. - Cap Gris-Nez (en niet Griz-nez) (blz. 116) en Cap Blanc-Nez zijn gewoon verfransingen van de oorspronkelijke Nederlandse namen Grizenesse, Blankenesse, waarin Mnl. nesse, Middelnederduits nes, Oudengels naess ‘landtong’ uit Germaans nasja, ablautend bij neus. - In Geraardsbergen, oorspronkelijk Geroudsbergen, werd Geroud niet vervormd tot Geeraard. Het is gewoon een kwestie van verwarring van gelijkende namen, zoals dat vroeger vaak gebeurde, b.v. Arnoud/Arnolf, Reinaard/Reiner, Bertolf/Bertoud en de Franse vorm Grammont is niet ontstaan door assimilatie uit Grandmont, maar uit Gralmont, Graumont, Gramont. - R.R. geeft het voorbeeld Kwaremont (blz. 145), een Romaanse naam quarré mont ‘hoekige berg’, maar met Nederlandse woordorde. Maar er zijn meer noordelijke Franse plaatsnamen met die volgorde, Neufchâteau, Neufmaison, Neufvilles, Neuville, Viesville, Vieuxville, tegenover zuidelijk Châteauneuf, Châteauvieux, Maisonneuve, Villeneuve, Villevieille. - Schrijver ziet Franse plaatsnamen in de accusatief (blz. 147) en verklaart die naamval uit een zinnetje waarin die plaatsnaam als lijdend voorwerp voorkwam. Pontverre verklaart hij uit Ponte veterem, maar dat zal wel Pontem veterem zijn geweest, want ponte is een ablatief (de zesde en niet de vijfde naamval). Die accusatief vertaalt R.R. in ‘den ouden brug’, wat natuurlijk volslagen onmogelijk is, want brug is altijd een vrouwelijk woord geweest. Bovendien zijn de meeste Franse woorden uit de Latijnse accusatief (de cas oblique of cas régime) ontstaan, bv. nation < nationem, seigneur < seniorem, pasteur < pastorem, majeur < maiorem, soeur< sororem, faveur < favorem, femme < feminam. - ‘In België ligt een dorp met de naam Estrée. De beginklank is er niet altijd geweest’ lezen we op blz. 153, want de naam gaat inderdaad terug op Latijn (via) strata. Maar die e-anlaut is er niet eerst in de plaatsnaam gekomen, die stak al in de soortnaam, want het Frans heeft een e- gevoegd voor elk Latijns woord dat met sp, st, sc begon, bv. spina > espine > épine, strictu > estroit > étroit, scola > escole > école. - Een soortgelijk geval als Eerbeek (blz. 171) is de West-Vlaamse gemeente Heule (Kortrijk), genoemd naar het riviertje de Heule, dat nu de Heulebeek heet. - In de bibliografie mis ik Gysselings Toponymisch Woordenboek, het Lexicon van Nederlandse toponiemen van Künzel e.a. en Les noms des communes de Wallonie van J. Herbillon.
Ik heb soms moeite met de al te vereenvoudigende formulering. Maar de auteur heeft zijn boek toegankelijk willen maken voor een groot publiek. In elk geval een heel leerzaam boek. Een index maakt het inderdaad toegankelijke boek ook heel bruikbaar.
Frans Debrababdere | |
Handboek NederlandsLiesbeth Koenen & Rik Smits, Handboek Nederlands, Erven J. Bijleveld, Utrecht, 2005, 400 pp., ISBN 90 6131 956 0. Prijs: € 21,50. Het Handboek Nederlands prijst zichzelf op het achterplat met ronkende aanbevelingen aan: ‘Dit Handboek Nederlands is er voor de momenten waarop u wel met vragen en twijfels zit’ en volgens Maarten 't Hart ‘onmisbaar voor schrijvers’, eveneens te lezen op het achterplat.
Het eerste hoofdstuk geeft een algemene beschouwing over de Nederlandse taal. Na een paragraaf over het ABN, dat een ‘ouderwetse term [...] voor de standaardtaal’ wordt genoemd, volgt een paragraaf over het verschil tussen het Nederlands en het Vlaams. Over en weer bestaan er nogal wat misverstanden, zo betogen de schrijvers: ‘Nederlanders denken al snel dat het Vlaams zo kleurrijk is en dat de Vlamingen ‘beter op hun taal passen’. Of ze vinden dat Vlaams maar een raar taaltje’. Koenen en Smits menen dat een deel van de Vlamingen dan weer ‘jaloers’ kijkt naar de perfecte beheersing van het Nederlands door de Nederlanders en dat een ander deel dat Nederlands juist kil en ongeschikt vindt om je in uit te drukken. Op die verschillen gaat het hele Handboek niet in. De schrijvers doen de verschillen af met de vaststelling dat het ‘varianten van dezelfde taal’ zijn. Verderop in dezelfde paragraaf stellen zij dat ‘nogal wat gewone Vlaamse woorden [...] in het Standaardnederlands helemaal niet’ voorkomen. Als voorbeeld geven zij daarbij verwittigen ‘op de hoogte stellen’. Maar juist dat verwittigen is een uitstekend, weliswaar wat plechtstatig Nederlands woord, dat in Nederland heel goed begrepen wordt, al zullen Nederlanders het in gewone taal niet gebruiken. De zogeheten tussentaal die in Vlaanderen op dit moment een hoge vlucht neemt, komt in het Handboek nauwelijks aan de orde. De vraag of het wel of niet aanbeveling verdient om een sollicitatiebrief aan een Nederlands bedrijf te schrijven in die tussentaal of in een Nederlands met Vlaamse kleuring blijft in het midden. Het Handboek lijkt mij dan ook niet bruikbaar in Vlaanderen.
Het Handboek beoogt hulp te verlenen aan een taalgebruiker die een tekst - en dat kan van alles zijn: een sollicitatiebrief, of een andere officiële brief, een verslag en zo meer - moet produceren. Of al die richtlijnen correct zijn, is de vraag.
In een hoofdstuk waar het schrijven van een rapport aan de orde komt (blz. 93 e.v.), staan enkele onzorgvuldigheden. | |
[pagina 54]
| |
Nergens in dat hoofdstuk wordt de lezer erop gewezen dat een rapport objectief moet zijn. De persoonlijke mening van de opsteller is altijd irrelevant, zeker als een rapport bestemd is bv. voor een instantie of een persoon die een bepaalde situatie op basis van dat rapport moet kunnen inschatten en beoordelen. Objectiviteit van de opsteller is steeds van het grootste belang. Op blz. 98 staat een voorbeeld van een rapport over de persoonlijke financiële situatie van een zekere Minnie. In dat rapport staat het zinnetje: ‘Het gevonden bedrag is angstwekkend laag’. De opsteller laat op die plaats onomwonden zijn persoonlijke mening over de hoogte van het gevonden geldbedrag gelden. De lezer van dat rapport wordt door het woord angstwekkend beïnvloed en dat kan zich tegen het belang van Minnie keren. Fout rapport dus. Nog fouter is het vervolg: ‘te meer omdat Minnie er nog tot het eind van week mee toe moet’. Maar in het hele rapport staat nergens op welke dag het rapport is opgesteld. Is het op een vrijdag, dan valt Minnies situatie wel mee en kan zij het met dat gevonden bedrag van 13,54 euro nog redelijk goed uitzingen, maar als het rapport op een maandag is geschreven, ja, dan heeft Minnie een groot probleem.
Ook het gebruik van het woord lijkt schept verwarring. Lijken impliceert altijd een voorbehoud, een onzekerheid, een ‘het hoeft niet zo te zijn’. Verwarrend dus in een situatie die niet onzeker is en waar stelligheid bij hoort. Waarom in het rapport geschreven: ‘Gezien het feit (cursivering van mij, DW) dat Minnie de potgroente toch niet opeet, lijkt (cursivering van mij, DW) het weinig zin te hebben om die opnieuw in te slaan’. Waarom lijkt? Waarom niet meer stelligheid: ‘..., heeft het weinig zin om...’.
Als vergadertijger vind ik ook het voorbeeld van een verslag van een bestuursvergadering van een watersportvereniging (blz. 100 e.v.) onduidelijk. Daarin komt de zin voor: ‘Opnieuw wordt gevraagd waarom er weer een plat dak komt terwijl we daar slechte ervaringen mee hebben’. Het gebruik van we in de notulen van een vergadering moet altijd worden vermeden. Wie worden er precies met we bedoeld: zijn dat alle aanwezigen (inclusief we) of een deel daarvan (exclusief we)? De vraag wordt opgeworpen omdat de volgende regel begint met: ‘Het bestuur antwoordt dat enz.’. Waren er dus ook niet-bestuursleden aanwezig? Vormden niet alle aanwezigen het bestuur? Wordt er in de presentielijst onderscheid gemaakt tussen bestuursleden en andere aanwezigen? Is er hier sprake van een vergadering met bestuur én met gewone leden van de vereniging? Beter ware het om het gebruik van we te vermijden en bijvoorbeeld te notuleren: ‘... een plat dak komt waar slechte ervaringen mee zijn opgedaan’, of omschrijf we met de gebruikers, de leden of zoiets als de vereniging als collectief; of maak er een directe rede van: ‘de heer Eikenberg vraagt: “waarom...”’ en verduidelijk de spreker die nu met het bestuur wordt aangeduid, bijvoorbeeld: ‘De voorzitter antwoordt dat ...’. De formulering ‘Het bestuur antwoordt dat ...’ kan wel in de notulen van een ledenvergadering, waarbij het bestuur aanwezig is, maar kan niet in de notulen van een gewone bestuursvergadering. Een onduidelijk voorbeeld derhalve met onduidelijke notulen.
Het Handboek overziend is mijn conclusie zijn dat het weinig te bieden heeft aan beroepsmatige taalgebruikers, zoals journalisten, auteurs en andere tekstschrijvers. Zij weten de inhoud wel, voor hen geeft het boek weinig nieuws en bevat het veel open deuren en vanzelfsprekendheden.
Het Handboek Nederlands is vlot geschreven. Daarom is wel aanbevelenswaard voor de gemiddelde taalgebruiker in Nederland, die niet dagelijks met taal bezig is, maar die in een situatie terechtkomt waarin hij opeens de taal correct moet gebruiken. Voor hem zijn de richtlijnen duidelijk geformuleerd en overzichtelijk in het boek geplaatst.
Dick Wortel | |
Oost-Vlaams en Zeeuws-VlaamsFrans Debrabandere, Oost-Vlaams en Zeeuws-Vlaams etymologisch woordenboek. De herkomst van de Oost- en Zeeuws-Vlaamse woorden, Uitg. L.J. Veen, Amsterdam / Antwerpen, 2005, 456 pp. (gebonden), ISBN 90 204 0364 8. Prijs: € 37,50. Als naamkundige heeft dr. Frans Debrabandere binnen- en buitenlandse faam verworven inzonderheid door zijn Woordenboek van de familienamen in België en Noord-Frankrijk, dat in 2003 een herziene tweede druk kende. In vele familienamen, vooral de bij- of beroepsnamen komen heel | |
[pagina 55]
| |
wat vormen voor die in de Vlaamse dialecten gebruikelijk waren of nog zijn. Verklaring van persoonsnamen peilt ook de etymologie van de woordvormen, dus hun geschiedenis en oorsprong. Als medehoofdredacteur van het Etymologisch Woordenboek van het Nederlands (waarvan nu twee delen zijn verschenen) is Frans Debrabandere de geknipte man om ook van vele dialectwoorden de etymologie na te speuren. Dat daaraan behoefte was, kwam door het verschijnen in 1996 van het Etymologisch Dialectwoordenboek A.A. Weynen, omdat daarin de Vlaamse woorden ondervertegenwoordigd waren. Eerst stelde Debrabandere een West-Vlaams etymologisch woordenboek samen, dat in 2002 verscheen bij dezelfde uitgever. Het conservatieve West-Vlaams heeft een grotere rijkdom aan oude en specifieke woorden dan het Oost-Vlaams. Dat neemt niet weg dat de woordenschat van Oost- en Zeeuws-Vlaanderen ook een etymologische verkenning verdiende. De auteur vermeldt in de inleiding de beperkingen van het woordenboek. Uitdrukkelijk zegt hij dat het geen idioticon of dialectwoordenboek is, maar wel een etymologisch werk dat de herkomst van een groot aantal Oost- en Zeeuws-Vlaamse dialectwoorden probeert te doorgronden, althans van woorden waarvan een zinvolle etymologie kon worden gegeven. Op p. 8-9 geeft hij een reeks woorden waarvoor hij geen zinnige verklaring kon vinden, wat bewijst dat de auteur steeds degelijke en overtuigende argumenten gebruikt om zijn etymologieën te staven. De vindplaatsen van de opgenomen woorden worden nauwkeurig vermeld op grond van de bestaande idiotica, zoals Ghysen, Joos, Lievevrouw-Coopman en Teirlinck, en van het Woordenboek van de Vlaamse Dialecten (gecompileerd door de Universiteit Gent), waardoor we ook de geografische verspreiding van de opgenomen woorden kunnen zien.
Om etymologie te kunnen volgen, moet je ook kennis hebben van een groot aantal taalkundige en wetenschappelijke termen. De auteur heeft gezorgd voor een lijst (p. 13-19) van taalkundige termen met duidelijke verklaring ook voor moeilijke begrippen als ablaut, causatief, Ingweoons, metanalyse en paragoge. Wie de argumentatie bij de woorden wil natrekken, kan gebruikmaken van een uitvoerige bibliografie (p. 20-26), waar alle gebezigde studies en woordenboeken worden opgesomd. Zoals meestal het geval is, wordt bij de monografieën het aantal bladzijden niet vermeld. Toch is het m.i. nuttig dat wel te doen, zodat we weten of we met een lijvig werk of met een kleine brochure te maken hebben. Bibliografisch nuttig was het ook geweest om overal de naam van de uitgever op te nemen.
Voor Oost- of Zeeuws-Vlamingen die nog hun dialect hebben gebruikt of althans gekend, is het boek heel onderhoudende lectuur. Dan hebben we het bijvoorbeeld over woorden als blaffetuur (64), waar de auteur een m.i. aannemelijke verklaring geeft, hoofdflakke (153), een heel verspreid woord voor een bekend volksgerecht gemaakt van de varkenskop, die in plakken wordt gegeten, of krammenaie (176). Bij dat woord een uitweiding en een aanvulling. Als standaardsynoniem vermeldt de auteur karbonade, maar de betekenis voor oudere dialectsprekers is veeleer kotelet. Die kennen echter ook de Vlaamse karbonaden (naar het Franse carbon(n)ades à la flamande), wat een stoofschotel is met kleine stukken rundvlees, ook genoemd stoverij. Als daar nier, lever of zwezerik aan wordt toegevoegd, dan heet het Gentse stoverij. Een recept vinden we bijvoorbeeld op p. 155 in G. Van Reybrouck, Kookkunst, Voedingsleer, Warenkennis (Van Melle, Gent, 1947). De auteur van dat boek was provinciale hoofdinspectrice bij het huishoudonderwijs in Oost-Vlaanderen. Het boek was bestemd voor leraressen en leerlingen van Beroeps- en Huishoudscholen, Middelbare en Normaalscholen, maar ook voor alle huisvrouwen ‘om aan hun gezin een gezond en smakelijk voedsel te verschaffen’. Haar woord vooraf besluit zij met ‘Mocht dit werk, vrucht ener jarenlange praktijk, de bloei van het huishoudelijk onderwijs bevorderen en aldus mijn betrachting verwezenlijken, namelijk ons schoon Vlaams Volk te dienen en te veredelen.’ Een moedige zin in het jaar 1947, toen de Vlaamse Beweging vrijwel stilstond.
Voorts kijk ik, als in Gent geïmmigreerde, naar woorden als biezebijze (62) ‘schommel’, kadijster (168) ‘dadel’, kazavek, kasefik (181) ‘wijd vrouwenjak met mouwen’, maar ook ‘dikke winterjas van onbestemde vorm’, bloende (66) ‘cervelaatworst’ (niet m.i. ‘mortadellaworst’, die anders gekruid is) uit saucisse de Bologne, en lekkerkoekee (224) ‘ontbijtkoek’.
In het Gents van oudere autochtonen is mij ook kadijl, katijl ‘groot lawaai’ (ook gezegd van een luidruchtige vrouw) bekend, maar de oorsprong is mij eveneens onbekend. Bezuiden Gent (Massemen, Wetteren) ken ik ook de term domst ‘fijn gebuild tarwemeel’, maar de etymologie wordt in het woordenboek niet behandeld. Wat mij verwondert, is dat steinezel, jonger stienezel ‘uiterst dwaas persoon’ niet is opgenomen. Dat is zeker geen verwijt, want exhaustief kan een woordenboek moeilijk zijn.
Dit wetenschappelijk woordenboek is leerrijk zonder vulgariserend te zijn en zal menig taalliefhebber bekoren. We hopen dat de auteur ons nog met meer dergelijke bijdragen zal verrassen.
René Haeseryn |
|