Spelen met taal
Van aftelrijmpjes tot versvorm
Over plezierdichten en ollekebollekes
Gilbert De Bruycker
‘Nonsenspoëzie is de naam voor schertsende, kolderieke verzen, die niettemin een ernstige ondertoon kunnen hebben’, lezen we in Prisma van de letterkunde (samenstelling Cees van der Zalm, Prisma Pocket, 2662). Met de woorden van Van Dale Hedendaags Nederlands: ‘dichtkunst waarin het onzinnige als opzettelijk motief behandeld wordt’ (930). Nonsenspoëzie kan gebruikmaken van het hele poëtische arsenaal van stijlmiddelen, zoals de ernstige poëzie dat doet, maar toch weer anders. Het gaat dan om het verleggen van klemtonen, het spel met de pure sonoriteit, dubbele bodems, onvermoede neologismen, malle meervoudsvormen, absurditeiten enz. Nonsenspoëzie bezigt vaak verzonnen woorden en namen van gerechten, van dieren, van geografische oorden, van beroepen en titels, van ziekten en cijfers. De parodie (een spottende nabootsing of humoristische bekritisering van iets of iemand) is een nonsensgenre bij uitstek. Een bekend voorbeeld is het werk Grassprietjes (1885) van Cornelis Paradijs (alias Frederik van Eeden), dat de 19de-eeuwse predikantenpoëzie op de korrel neemt.
Heel bekend met het genre nonsenspoëzie werd de Italiaan Domenico di Giovanni (1404-1449), naar wie het genre ook wel poesia burchiellesca is genoemd vanwege zijn bijnaam il Burchiello. In de moderne tijd heeft de Engelse dichter Edward Lear (1812-1888) veel invloed op dat genre uitgeoefend. Zijn werk The book of nonsense (1846) en ook Nonsense van zijn landgenoot A. Nobody geven een goed idee van die speciale kunst, die ook in het overbekende Alice in Wonderland van Lewis Carroll voorkomt. Lear zelf moraliseerde echter zelden. Vele Nederlandse tijdgenoten en schrijvers van nonsenspoëzie deden dat wél. We hoeven maar te denken aan Hieronymus van Alphen (1746-1803) met zijn Proeve van kleine gedigten voor kinderen (met o.m. het bekende Jantje zag eens pruimen hangen), bij wie deugdvorming door moraliseren schering en inslag was. Kolderieke poëzie leverde voorts Gerrit van der Linde Jz. (1808-1858) met De gedichten van den Schoolmeester (‘Hier ligt Poot; hij is dood’) en voorts Piet Paaltjens (alias François Haverschmidt) (1835-1894) (‘Aan Rika: wat kon zaal'ger zijn dan met u verplet te worden door één trein’) met het bekende werk Snikken en grimlachjes.
In de 20ste eeuw vinden we nonsensgedichten bij Cees Buddingh' (Gorgelrijmen, Het gevleugelde hobbelpaard), bij Kees Stip (Beestenboel van Trijntje Fop), bij Hans Dorrestijn (Je bent een liegebeest), bij Willem Wilmink (Berichten over bezorgde kinderen) en vooral bij Drs. P (Heinz. H. Polzer), een groot kenner van versvormen en rijmsoorten, die hij ook virtuoos beoefent en waarvan hij de kwintessens verklaart aan de hand van zelfbedachte sprekende voorbeelden.
Het was ook Drs. P die de term plezierdichten introduceerde (Plezierdichten, 1979; Handboek voor plezierdichters, 1983). Zijn opvatting luidt: ‘Plezierdichten is niet per definitie grappenmakerij. Humor is niet principieel komiek. Het plezierdicht kenmerkt zich door vormvastheid. Het plezier vloeit voort uit de perfecte symbiose van vorm en inhoud, uit het doen en zien ontstaan van een gaaf, inhoudrijk, ongekweld, onraadselachtig, bevallig, maar vormvast leesgoed.’ Elders lezen we nog: ‘Plezierdichten is een manier om van taalkennis te genieten en te doen genieten. Het goede plezierdicht is lichtvoetig, relativeert en ironiseert vaak. Het schrijven ervan is vooral conditietraining. Je moet over een vrij uitgebreide woordenschat beschikken, het metrum beheersen, op basis van rijmwoorden en rijmschema een verhaaltje of redenering uitwerken en indelen. Goed uitgevoerd is plezierdichten propaganda voor puntig, creatief taalgebruik.’
Ter illustratie het plezierdicht Latijn van Drs. P uit Het Latijn van Japan. Grammaticale en taalkundige beschouwingen verwoord in 68 pleziergedichten en ingeleid met 18 ollekebollekes (Drs. P, Driek van Wissen e.a.; uitg. Liverse).
Latijn
Een uitgesproken mannelijke taal
Dus degelijk en logisch van structuur
Syntactisch echter elegant en snedig
Het is dan ook met liefde en met vuur
Dat ik dit erfgoed koester en verdedig
De eigen taal is als een eigen huis
De spelling - ach - werd hier en daar zinledig
Door toedoen van 't hervormende gespuis
Maar dat is slechts een uiterlijke kwaal
De bouw is sterk, hetgeen verklaren kan
Dat ooit dit het Latijn was van Japan