De toekomst van het Nederlands
Naast de nadruk op de taalgebruiker zelf, zet de Taalunie in haar beleid ook in op variatie. Daar is ook veel voor te zeggen. Alleen mag het geen vrijbief geven aan het uiteendrijven van het Nederlands, gesproken in Nederland, en dat in België. Het Zuiden heeft een andere taalgeschiedenis dan het Noorden. De Vlamingen hebben het Nederlands als een vreemde taal moeten aanleren, en eigenlijk doen ze dat vandaag de dag nog. Het Nederlands is een zondags pak, dat met de jaren wel makkelijker is gaan zitten, maar nog altijd des zondags is. Wat wil je als pas sinds het begin van de jaren dertig van de twintigste eeuw het middelbaar onderwijs in Vlaanderen in het Nederlands wordt gegeven? Tot voor kort kwamen de meeste Vlamingen tot het Nederlands vanuit een dialect. De hete adem van het Frans blies en blaast hen daarbij nog vaak in de nek. Vandaag lijken veel Vlamingen zich te nestelen in een tussentaal, halverwege tussen dialect en standaardtaal in.
De Vlaamse taalkundige Frans Debrabandere gaf onlangs nog een sombere analyse van wat hij noemde: ‘Het echec van de ABN-actie in Vlaanderen’: ‘We hebben het dialect gestigmatiseerd, Vlaanderen zijn dialect afgeleerd en het naar de tussentaal gedreven, al was dat net niet de bedoeling. Intussen kennen onze jongelui hun mooie dialect niet meer, en kennen ze nog altijd geen Nederlands Jammer.’
Joop van der Horst, een Nederlandse taalkundige die in Leuven doceert, nuanceert. In de twintigste eeuw heeft het Algemeen Nederlands (AN) volgens hem drie fasen doorlopen: de eerste was die van het chique ABN (Algemeen Beschaafd Nederlands), die liep van 1895 tot ongeveer 1920. De standaardtaal was toen een onderscheidingsmiddel voor de - kleine - bovenlaag. [...] Van 1920 tot 1970 liep de periode van het ‘burgerlijke’ ABN. Het Standaardnederlands was toen zowel in Nederland als in Vlaanderen een middel voor sociale emancipatie, een werktuig voor de kleine burgerman en de geschoolde arbeider om hogerop te komen. [...] De laatste fase is die van het democratische ABN. Democratisch omdat nu iedereen AN praat, of iets wat tussen AN en dialect zit. [...] Eigenlijk spreken volgens Van der Horst nu meer mensen AN dan ooit. [...]
Moeten we nu bezorgd zijn voor de toekomst van het Nederlands, vraagt Van der Horst zich af. Is het glas nu halfvol of halfleeg? Eén ding geeft hij schoorvoetend toe: de standaardtaal staat, misschien, enigszins, onder druk. En we hebben, meer dan vroeger, een standaardtaal nodig omdat de moderne communicatiemiddelen meer gebaat zijn bij een standaard. Ik ben iets somberder dan Van der Horst. In Vlaanderen lijkt het ‘streven’ naar de standaardtaal verdwenen. Vroeger wisten Vlamingen dat ze nog geen Nederlands spraken, maar er was consensus over de marsrichting: richting standaardtaal. Die consensus lijkt af te brokkelen. Als een standaardtaal een dialect is met een leger, dan ben ik voorstander van het leger. En van een marsrichting.
(uit: Luc Devoldere, ‘Misschien eenzaam, maar niet alleen - Vlaanderen en Nederland in Europa’. In: Ons Erfdeel, jg. 48 (2005), nr. 5, pp. 643-658)