Halve zool
Marc De Coster
Een paar jaar geleden stond in de Volkskrant over Wouter Bos het volgende: ‘Wat zou-ie “die halve zool van een Bos” graag eens even persoonlijk de waarheid zeggen, maar ja: geen kans.’ Met alle respect voor Wouter Bos, maar waarom wordt een idioot of halve gare (de definitie van Van Dale) in godsnaam een halve zool genoemd? De woordenboeken hebben dat scheldwoord vrij laat gehonoreerd. Mogelijk vanwege de populariteit ervan in de jeugdtaal sinds de jaren negentig van de vorige eeuw. Ook de verkorting zool komt in deze kringen frequent voor. (Cor Hoppenbrouwers nam het op in zijn boekje over Jongerentaal in 1991.)
Het zal velen wellicht verbazen, maar halve zool is ondertussen al bijna een eeuw oud!
De in Amsterdam geboren en aldaar overleden romanschrijver en criticus Israël Querido nam het al op in zijn romancyclus De Jordaan (1912): ‘Sau, ... ik sèl jou leire doen wèt 'n net mins je froagt ... schuyne schutter, robbeklopper, ... en nou mèg jèi schòkke ... Hàlfe Saul! Bram Halve Zool dokte.’
Merkwaardig is evenwel dat vooral Rotterdammers dat woord claimen. Volgens Rotterdammoloog Jan Oudenaarden werd het ontleend aan het Engels. Oudenaarden geeft in zijn boek De terugkeer van Opoe Herfst - Over de woordenschat van Rotterdam (1986) op pagina 66 meerdere voorbeelden van het steenkolenengels waarvan de bootwerkers zich bedienden. Veel van die termen zijn ondertussen tot het informele Nederlands gaan behoren: aftaaien ‘stoppen met werken’ zou afgeleid zijn van het Engelse to knock off; bi(e)kwanner of bi(e)kwammes ‘groot exemplaar’ is een verbastering van Engels big one; bietskommer ‘bedelaar’ komt van het Engelse beachcomber; lekko (uitroep: ‘laat maar zakken’) van het Engelse let go. Oudenaarden geeft in totaal zestien voorbeelden, waaronder halve zool ‘sufferd, klootzak’, dat dan afgeleid zou zijn van het Engelse scheldwoord asshole. Die stelling herhaalt hij in zijn succesvolle boek Wat zeggie? Azzie val dan leggie! (1999), in feite een herwerking van een uitgave uit 1984. In die eerste druk heb ik de halve zool niet teruggevonden.
Ook in het originele Opoe Herfst (een lijst van typische Rotterdamse woorden, in 1973 samengesteld door het reclameadviesbureau Advertising Marketing + Design) ontbreekt het invectief. Maar dat wil uiteraard niets zeggen. Het kan door de samenstellers vergeten zijn.
De Rotterdamse volksschrijver Willem van Iependaal kende het woord wel. Hij gebruikte het in de jaren dertig van de vorige eeuw een paar keer in zijn met sappige volkstaal doorspekte romans. Rotterdammer Jules Deelder gebruikte het ook meerdere keren in zijn werk.
Volgens Huib Boogert, de taalmoezenier van De Telegraaf, is het woord zool (zoals in halve zool) ‘van oorsprong een Engels woord dat in het Nederlands vakkundig werd geradbraakt. Het werd geboren uit “asshole” (sufferd, vgl. Duits Arschloch), dat Rotterdamse bootwerkers vervormden tot “zool”. “Halve” werd later ter versterking toegevoegd.’ (Taalarsenaal - Stunten en stoeien met het Nederlands, 2003, p. 146). Maar halve zool is eigenlijk volksetymologie voor asshole.
Hoe kan het dat het voor het eerst werd aangetroffen in Amsterdam? Had Querido het woord opgepikt bij een bezoek aan Rotterdam? Werd het ook onder Amsterdamse havenarbeiders gebruikt? Voor een ontlening aan het Engels valt wel iets te zeggen, gezien de vele voorbeelden van steenkolenengels.