Taal op school
Hebt u ze nog allemaal op een rijtje?
Over schoolrijtjes en ezelsbruggetjes
Gilbert De Bruycker
Schoolrijtjes horen bij de school van toen, bij de tijd van de kroontjespen, toen het onderwijs nog helemaal klassikaal was. Er werd veel schoongeschreven, kunstgreperig uit het hoofd gerekend en bovenal werd van alles uit het hoofd geleerd. Je les opzeggen was een boek oplezen zonder boek. Dat schreef de bekende Nederlandse pedagoog Jan Ligthart in zijn Jeugdherinneringen (1913). Leren was memoriseren!
Vanaf de laagste klassen waren er schoolse rijtjes om dat gemakkelijker te maken. Er waren nauwelijks vakken waarbij geen gebruik werd gemaakt van stamprijtjes en ezelsbruggetjes. Vooral het talenonderwijs kent veel grammaticale regels met uitzonderingen die met vernuftige schoolrijtjes en handige hulpjes ingeprent werden. Niet iedereen heeft daar goede herinneringen aan. Denk maar aan Jacques Brel, die in Rosa uithaalt naar de saaie Latijnse verbuigingen: Rosá rosá rosám / Rosáe rosáe rosá...
Veel schoolrijtjes bestonden als rijmpjes en riedeltjes bij de gratie van ritme, vrolijke cadans of cryptische formulering. Zo werden ze onbedoeld een subtiele kennismaking met de principes van de dichtkunst. Orale poëzie, want in lesboeken waren ze zelden te vinden. Jarenlang werden ze mondeling overgeleverd en belandden ze in de culturele bagage van elke jongere. Vooral het godsdienstonderwijs genereerde mooi geritmeerde voorbeelden, zoals de Tien Geboden met gepaard rijm.
Een bekend geheugensteuntje in de natuurwetenschappen is het woord roggbiv voor de opeenvolgende kleuren van de regenboog: rood, oranje, geel, groen, blauw, indigo, violet. Hoe houd je naaldbomen uit elkaar? Zitten de naalden allemaal apart: solo, spar; zitten de naalden twee aan twee: duo, den; zitten de naalden bij bosjes samen: legio, lariks. Zo zit dat. In het woord kazemat geven de letters de sleutel tot het rijtje van de zeven wonderen van de klassieke wereld: de Kolos van Rhodos, de Artemistempel in Efeze, het Zeusbeeld in Olympia, de koninklijke piramides van Egypte, het Mausoleum in Halicarnassus, de vuurtoren van Alexandrië, de hangende Tuinen van Babylon. Daarnaast kennen we het woordsteuntje dik voor Dorisch, Ionisch en Korintisch, de opeenvolgende bouwstijlen in de geschiedenis van de Griekse architectuur.
Sommige schoolrijtjes zijn mooi uitgewerkte ezelsbruggetjes. Mon chou, mon bijou / Mettez vos joujoux sur mes genoux / Et prenez des cailloux / pour chasser des poux et des hiboux (een rijtje met zeven Franse naamwoorden op -ou die in het meervoud niet -s maar -x krijgen). Wie Duits heeft geleerd, kent wellicht nog de voorzetsels die altijd de vierde naamval of accusatief krijgen: Schreib bei durch, für, ohne, um / entlang, bis, gegen, wider / nie den dritten Fall / doch stets den vierten nieder. Met de zin I am going to write him a letter tomorrow, samengevat in SPIDA, werden de zinsdelen bij redekundige ontleding (tegelijk de normale structuur in een mededelende Engelse zin) verankerd (subject; predicate; indirect object; direct object; adverb).
Ook in het vak Nederlands zijn allerlei verankeringsmiddeltjes bedacht. Wellicht het bekendste ezelsbruggetje is 't kofschip of recenter 't fokschaap. Als de stam van het zwakke werkwoord eindigt op een medeklinker uit dat ankerwoord, krijgt de verleden tijd -te(n) en het voltooid deelwoord -t. In alle andere gevallen is het dus -de(n) en -d.
Wie herinnert zich het volgende dubbelzinnige steuntje nog? Als je wilt en je kunt en je mag dan niet, dan zul je het toch moeten laten (de zogenaamde hulpwerkwoorden van modaliteit: kunnen, zullen, mogen, moeten, willen, laten). Mooi is voorts de woordspelige vondst: ‘De optimist zegt: hij trekt wel op, die mist. De pessimist zegt: het is toch een pest, die mist.’