Woorden
En de boer, hij ploegt nog steeds voort
Over samenstellingen met -boer
Siegfried Theissen
Boeren zijn er in soorten en maten: in het Invert Woordenboek (1988) en het Supplement daarop (1993) (Theissen et alii) staan zo'n honderd samenstellingen met -boer als tweede lid. Volgens de Grote Van Dale (2005) zijn er vier categorieën: eerst heb je de echte boer, ‘wiens bedrijf bestaat uit landbouw en/of veeteelt’. Dat kan dus een graanboer, een varkensboer, maar ook een bijenboer zijn, en in verre landen zelfs een cocaboer, een koffieboer, een pindaboer of een theeboer. Die boer kan daarbij een deeltijdboer, een herenboer, een hobbyboer of een keuterboer zijn.
Als je nu niet alleen kijkt naar wat ze boeren, maar naar de manier waarop ze boeren, dan heb je ook nog de bankboer (‘landbouwer die veel geïnvesteerd heeft en daarom bij een bank geld geleend heeft’), de bedrijfsboer (‘persoon die tegen loon een boerenbedrijf technisch en economisch leidt’), de contractboer (‘die voor rekening en risico van een veevoederfabriek kalveren of varkens houdt’), de ecoboer (‘ecologisch producerende boer’), de kampeerboer (‘op wiens boerderij gekampeerd kan worden’) en de scharrelboer (‘die scharreldieren houdt’). Eigenlijk verdienen al die boeren een vermelding als aparte subcategorie in de GVD. De bovengenoemde deeltijdboeren en hobbyboeren zou je ook hieronder kunnen rangschikken. Tot nog een andere subcategorie behoort de saneringsboer (‘boer die door grondsanering van zijn grond werd verdreven en zich kan vestigen op de Noordoostpolder’).
De tweede groep bevat ‘de handelaar die de in het eerste lid genoemde waar langs de huizen brengt’. Hier hebben we dus niet meer met echte boeren te maken (in een eerste fase nog wel, maar nu in de meeste gevallen niet meer). De GVD vermeldt deze en de volgende categorieën dan ook onder -boer. Als voorbeelden geeft de GVD groenteboer, melkboer en petroleumboer. De definitie gaat wel op voor petroleumboer (voor zover die laatste nog bestaat), maar ze slaat slechts ten dele op groenteboer en melkboer, want met evenveel recht kun je die onderbrengen in de derde categorie, nl. ‘handelaar die met het in het eerste lid genoemde zijn geld verdient’, en daarmee wordt dan bedoeld dat die niet meer langs de huizen komt, maar een eigen winkel heeft, al sluit het ene het andere niet helemaal uit. Bij de tweede groep is er nog een subcategorie: ‘iemand die iets langs de huizen ophaalt’, zoals de schillenboer. Hier zijn er niet veel voorbeelden en de groep is niet meer productief. Het is veeleer de derde categorie die erg productief is. De GVD geeft als voorbeelden: kolen-, platen-, porno-, seks-, sigaren- en zalmboer, maar er zijn er natuurlijk veel meer. Tot die groep kan trouwens ook door betekenisuitbreiding de bovengenoemde kampeerboer behoren: eerst slaat het woord alleen op de boer bij wie je kunt kamperen, dan verkoopt die zelf ook misschien tentjes en ten slotte vind je op Google voorbeelden waarin de kampeerboer ook een handelaar in kampeerartikelen is.
Dat de GVD adressenboer (iemand die adressenbestanden verkoopt), chocoladeboer, containerboer, hengelsportboer, klerenboer, spijkerbroekenboer, sushiboer of tractorenboer niet heeft opgenomen, is begrijpelijk, want zelfs in het miljardencorpus van Google kom je er maar enkele voorbeelden van tegen. Verbazender is dat hashboer, filmboer (iemand die films verhuurt), pillenboer (geen apotheker, en dus niet hetzelfde als een pillendraaier, maar de maker en waarschijnlijk ook de verkoper van ecstasy of dubieuze vermageringspillen), projectenboer (iemand die projecten aan de man probeert te brengen) en tapijtboer, waarvan Google tientallen vindplaatsen oplevert, niet vermeld worden. Nog eigenaardiger vind ik dat computerboer en pizza-