| |
| |
| |
Nederlands van Nu
Jaargang 54 - februari 2006
Etymologisch woordenboek van het Nederlands - deel 2
Freek Van de Velde
Marlies Philippa, Frans Debrabandere en Arend Quak (red.), Etymologisch woordenboek van het Nederlands (F-Ka), Amsterdam University Press, Amsterdam, 2005, 659 pp., ISBN 90 5356 746 1. Prijs: 55,-.
Netjes binnen het tijdsschema is in november 2005 het tweede deel (F-Ka) verschenen van het Etymologisch woordenboek van het Nederlands (EWN) onder redactie van Marlies Philippa, Frans Debrabandere en Arend Quak. Aan dat tweede deel heeft de redactie twee jaar gewerkt en het resultaat is opnieuw indrukwekkend. De lof die het eerste deel werd toegezwaaid (Van der Horst 2004), geldt onverkort voor het tweede deel: opnieuw heeft Marlies Philippa zich met haar mederedacteuren uitgesloofd om een gedegen woordenboek af te leveren, dat uitblinkt in begrijpelijkheid, volledigheid en wetenschappelijke acribie.
In de inleiding geeft de redactie zelf aan dat ze een woordenboek op het oog heeft voor een heel verscheiden doelpubliek. Zowel taalkundigen als geïnteresseerde leken moeten er hun gading in kunnen vinden. Daar is ze uitstekend in geslaagd. Ik som een aantal bijzondere verdiensten op van het EWN en vergelijk daarbij wat in enkele oudere woordenboeken staat, al wil daarmee allerminst geïmpliceerd zijn dat de oudere etymologische woordenboeken voor het Nederlands de genoemde kwaliteiten ten enenmale ontberen. Als belangrijkste voorloper moet in de eerste plaats het woordenboek van Franck en Van Wijk vermeld worden, met achterin het supplement van Van Haeringen in de editie van 1949 (FWH). Daarnaast ook het woordenboek van De Vries (DV) van 1971, waaraan De Tollenaere zijn medewerking heeft verleend, te onderscheiden van het als Aula-pocket verschenen woordenboek van De Vries & De Tollenaere (VT). Daar wordt geregeld een nieuwe editie van uitgebracht: de jongste is van 2004. Het EWN vergelijken met zijn voorlopers doe ik aan de hand van FWH en DV. Een recente editie van VT heb ik niet kunnen inkijken: ik heb alleen de hand kunnen leggen op de 15e editie van 1991.
1. | Een toegift aan de niet-taalkundigen is de ruime plaats die het EWN inruimt voor recente (leen)woorden, die in traditionele woordenboeken doorgaans wat minder aandacht krijgen. Woorden als facelift, guppy, halogeen, ikebana, joint en kajak zijn dan ook als lemma opgenomen in het EWN. Zulke woorden ontbreken dikwijls in FWH, veelal uiteraard omdat ze pas na de publicatie van dat woordenboek hun intrede hebben gedaan in de taal, maar vaak ook omdat keiharde etymologen minder interesse hebben in dergelijke jonge taalaanwinsten. In DV en VT ontbreken de genoemde woorden overigens net zo goed. |
| |
2. | Die ruimere selectie gaat niet ten koste van de grondigheid van de lemmabeschrijvingen. Een vooruitgang is stellig de bijzondere aandacht die geschonken wordt aan betekenis-ontwikkelingen (Van Bree 2005: 249). Klassiek benadrukken de oudere etymologische woordenboeken vooral de vroegste geschiedenis van de woorden en minder de betekenisontwikkeling. Dat wil echter allerminst zeggen dat het EWN op dat punt van elke kritiek gevrijwaard is. Zo is het lemma gaan bijvoorbeeld vrij beknopt: van de semantisch- |
| |
| |
| syntactische overgang die gaan doormaakt naar een hulpwerkwoord ter vorming van de toekomende tijd, in sommige contexten althans, wordt niet gerept. Met name zulke deels voorspelbare of althans modelleerbare grammaticaliseringspaden verdienen een wat prominenter plaats in een woordenboek dat niet alleen taalhistorische faits divers wil behandelen. Maar ik kan me voorstellen dat de mate waarin syntactische informatie thuishoort in een etymologisch woordenboek, onderwerp vormt van discussie. |
| |
3. | Een ander aspect van de grondigheid is de aandacht voor precieze datering. Het EWN vermeldt bij elk lemma de datum (én de bron) van de oudste vindplaats. Zoals de redactie zelf zegt, biedt die oudste vindplaats uiteraard lang niet altijd een eenvoudige doorkijk op de woordgeschiedenis, bijvoorbeeld omdat een van oudsher Nederlands woord eeuwenlang niet opduikt in de overgeleverde geschreven teksten. Maar de precieze datering van het EWN is in ieder geval te verkiezen boven de vage aanduidingen die we in andere etymologische woordenboeken dikwijls aantreffen, zoals de veelvuldig gebruikte kwalificatie Middelnederlands in FWH en DV. Zo'n datering met verwijzing naar een periode zegt weinig in het licht van het feit dat het Oudnederlands zo schaars geattesteerd is en dat het Middelnederlands ruim drie eeuwen taalgeschiedenis beslaat. |
De precisie in de datering gaat verder dan louter de vermelding van de oudste bron. Ook betekenisveranderingen worden gedateerd, zij het dan zeker niet bij elk lemma even consequent en begrijpelijkerwijs met een ruimere marge. Een voorbeeld: bij facie meldt het EWN wanneer het zijn pejoratieve betekenis heeft gekregen: ‘vanaf de 17e eeuw’. FWH (p. 161) konden nog volstaan met het vagere ‘Mnl. facie, faci v. (o.?) was nog niet een plat of familiaar woord zooals nu’, waaruit overigens mag blijken dat semantische veranderingen FWH evenmin onberoerd lieten. Een ander voorbeeld waaruit de omzichtigheid mag blijken die het EWN aan de dag legt in de datering, is de dubbele ‘oudste’ datering bij het voegwoord hetzij: de eerste datering, uit 1236, slaat op de zin si het ene waruen ter mand. si het me of min (‘hetzij een keer per maand, hetzij wat meer of minder’), waarin het voegwoord wel al zijn huidige betekenis, maar nog niet de huidige vorm aangenomen heeft. Daarna volgt de zin het se te water het se te lande (‘hetzij op het water, hetzij op het land’), uit 1282, waarin hetzij gecondenseerd is tot een vaste vorm, de notoir onbetrouwbare spatiëring daargelaten. Die dubbele datering laat in het midden of het criterium voor het identificeren van een woord de vorm danwel de betekenis moet zijn.
4. | In de inleiding geeft de redactie hoog op van de moderne etymologische inzichten die verwerkt zijn in het EWN. In het bijzonder wordt de substraattheorie vermeld, die de herkomst van woorden zonder duidelijke cognaten in de andere takken van de Indo-Europese taalfamilie terugvoert op een verloren gegaan substraat. Die theorie kan gemakkelijk misbruikt worden als een ontsnappingsroute bij toevallige schaarste van historisch materiaal: het mysterieuze substraat als deus ex machina bij etymologische aporie. Het pleit zeer in het voordeel van het EWN dat het voorzichtig omspringt met de substraattheorie, voor zover ik kan zien. Onder de ingang hand, bijvoorbeeld, ondersteunt de lemmaschrijver de hypothese dat het om een erfenis uit een voor-Indo-Europees substraat gaat met een reëel cognaat uit het proto-Fins-Oegrisch. De voorzichtigheid die het EWN betracht, blijkt trouwens ook uit andere aspecten: naast een beperkte regionale verspreiding hebben substraatwoorden andere kenmerken: ze zijn vaak klankwettig moeilijk af te leiden van de foneeminventaris van het proto-Indo-Europees en ze maken deel uit van specifieke lexicale velden (cf. inleiding EWN deel I, p. 22 en Van Bree 2005: 250). |
Maar het is niet zo dat het idee dat woorden met een beperkte regionale verspreiding door de Indo-Europeanen uit een substraat overgenomen kunnen zijn, volstrekt onbekend is bij de makers van de oudere etymologische woordenboeken. Bij hand schrijft DV (p. 235): ‘Het is niet onmogelijk, dat het woord uit een voor-germ. taal stamt.’ Van Haeringen maakt ook een voorbehoud bij de tracering van hand tot andere Indo-Europese talen van Franck & Van Wijck, maar neemt het woord substraat niet in de mond. In VT (p. 162) wordt expliciet gezegd dat verwante woorden in andere Indo-Europese talen ontbreken, maar de reden daarvoor wordt in de taboesfeer gezocht.
Of de oudere woordenboeken, met name DV, de substraattheorie even váák of even gemotiveerd aanvoeren als het EWN, staat nog te bezien. Een ministeekproef met drie substraatwoorden (honk, struik en schaap) die vermeld worden in de theoretische inleiding op het EWN (deel I, p. 22), levert het volgende op. Bij honk is van enige substraatwerking geen sprake in FWH, DV en VT. FWH zeggen openlijk dat de oorsprong ‘onbekend’ is (p. 259). Bij struik voeren FWH allerlei verwante Indo-Europese woorden aan, maar op het einde klinkt het: ‘(...) vindt men alle combinaties hoogerop te gewaagd, en daarom verwerpelijk, dan is daar niets tegen in te brengen’ (p. 680). Een reserve dus bij al te enthousiast gesuggereerde verbanden met andere Indo-Europese talen, maar opnieuw zonder de vermelding van de substraattheorie. In DV en VT is de nuance van FWH zelfs helemaal verdwenen. Bij het woord schaap ten slotte volstaan FWH met de kwalificatie ‘zonder goede etymologie’ en VT met ‘Een uitsluitend wgerm. woord, waarvan de herkomst onbekend is’ (p. 316), maar DV oppert wél de mogelijkheid van een substraatontlening: ‘Dit woord is dus alleen westgerm. en heeft
| |
| |
geen verwanten in andere idg. talen; zou het niet van een substraatvolk overgenomen zijn?’ (p. 603). Uit de behoedzame formulering van DV bij hand en schaap blijkt overigens dat hij beseft zich met de substraattheorie op glad ijs te begeven. Op basis van deze kleine steekproef zou voorzichtig geconcludeerd kunnen worden dat de oudere woordenboeken inderdaad nog niet ten volle gebruik maakten van de substraattheorie. Maar enige kanttekening bij de nogal ronkende verklaringen over de substraattheorie in de inleiding van het EWN is wenselijk (zie ook Verkuyl 2005).
5. | Tot het wetenschappelijk belang van het EWN dragen verder ook de literatuurreferenties bij die opgenomen worden bij verschillende lemma's. Voor de verwantschap van hand met het proto-Fins-Oegrisch, waarover zo-even sprake was, wordt verwezen naar een gespecialiseerde publicatie, die ook netjes getraceerd kan worden via de literatuurlijst die vooraan in extenso opgenomen is. Het strekt het EWN tot eer dat de literatuurlijst bijgewerkt is: de literatuurlijst van deel II is niet dezelfde als die van deel I. Kennelijk houdt de redactie de vinger aan de pols van het wetenschappelijke onderzoek. Ook bij functiewoorden die van nature uitgebreider aan bod komen in verspreide publicaties, wordt verwezen naar de vakliteratuur. |
| |
2. | Naast zelfstandige naamwoorden en werkwoorden, die vanzelfsprekend haast honderd procent van de lemma's uitmaken, kan in het EWN ook de geschiedenis van de zgn. functiewoorden (lidwoorden, pronomina, voorzetsels, voegwoorden) niet ontbreken. |
Wat de pronomina betreft: deel II van het EWN behandelt geen, gene (hetgeen, d(i)egene), gij (ge), haar, hem, het, hij (ie), hoe (wat niet door iedereen een pronomen genoemd wordt), hoedanig, hun (hen), ieder, iedereen, iemand, iets, ik, jij (je), jou, jouw, jullie (hullie), alle op een vrij gedegen manier. Zo is er bijvoorbeeld ruim aandacht besteed aan de onderlinge verhouding tussen de pronomina gij, jij en jullie en wijst het woordenboek bij de reconstructie van de proto-Indo-Europese voorgangers van haar en hem eerlijkheidshalve op de moeilijkheden en op het speculatieve karakter. Het pronomen generlei zal in deel III aan bod komen (s.v. lei), hetzelfde in deel IV (s.v. zelfde). Daarnaast zijn enkele marginale of verouderde pronomina als hetwelk, hetzelve en iegelijk terecht buiten beschouwing gelaten.
De voorzetsels zijn vertegenwoordigd met de lemma's gaandeweg, gedurende, getuige, in en jegens. Het voorzetsel gezien ontbreekt, maar de behandeling van dat lemma is mogelijk uitgesteld tot deel IV (s.v. zien) en onder het lemma halverwege wordt alleen melding gemaakt van de woordsoort bijwoord, hoewel het tegenwoordig toch ook als voorzetsel kan dienen. Aan de andere kant mag het de makers van het EWN niet euvel geduid worden dat de marginale voorzetsels halfweg, hangende, ingaande, ingevolge en de recente Engelse ontlening into (in zinnen als: hij is heel erg into de Japanse keuken) als lemma ontbreken, al kunnen die woorden veel vertellen over de grammaticalisatiepaden die zulke woorden doorlopen. Nog minder dringend is natuurlijk de opname van de duur klinkende, maar zeldzame Latijnse voorzetsels infra, intra, in vim, junctis, juncto, die bepaaldelijk in juridische teksten opduiken.
Het enige voegwoord in deel II van het EWN lijkt indien te zijn. De bespreking is summier, maar de lemmaschrijver vermeldt wel tot wanneer de oudere vorm indien dat voorkomt, voor het definitief afgelost wordt door de vorm zonder dat (laatste vindplaatsen in de 18e eeuw). Vreemd is dat een niet al te exotisch voegwoord als hoewel als lemma lijkt te ontbreken en dat onder het lemma hoe onvermeld blijft dat het ook als voegwoord gebruikt kan worden, in zinnen als hoe meer je leest, des te sneller gaan je ogen achteruit. Dat die woorden ontbreken is althans moeilijker te rechtvaardigen dan het weglaten van verouderde voegwoorden als gemerkt, regionaal gemarkeerde voegwoorden als gezien (Belgisch-Nederlands) of sociaal gemarkeerde voegwoorden als in quantum (juridisch taalgebruik).
7. | Binnen de historische taalkunde is de morfologie enigszins verwaarloosd. Schönfeld / Van Loey (1970) is bij mijn weten nog steeds hét referentiewerk. Het is dan ook goed nieuws dat het EWN ook een ruime selectie affixen heeft. Als lemma opgenomen zijn ge-, ge-...-te, -geen, -genese (s.v. genese), -grafie (-graaf), -halve, heid, hyper-, -ier, -ig, -igen, in- (3x), -in, -ing, -ist en -itis, en mogelijk heb ik er nog een paar over het hoofd gezien. De beschrijving is degelijk: op het taalkundige vlak toont het EWN belangstelling voor de productiviteit, de selectierestricties en betekenisverschuivingen. Zo worden bij ge- een na een de verschillende functies behandeld: ge- ter vorming van verleden deelwoorden, nomina actionis, collectiva, denominale adjectieven, deverbatieve verba en deadjectivische adjectieven. Niet als lemma opgenomen zijn -faag, -fähig, -gaam (-gamie), -graaf, -haftig, -hande, -ide en -ine, maar dat zijn stellig niet de meest centrale affixen in het Nederlands, zodat de opnamecriteria van het EWN daarmee niet onder verdenking komen te staan. Wel is het jammer dat het adverbialiserende suffix -jes ontbreekt als lemma, maar misschien wordt het in een ander deel behandeld onder een van zijn vormvarianten, zoals -tjes. |
| |
8. | Dan zijn er nog een paar praktische voordelen aan dit nieuwe etymologische woordenboek: het taalgebruik van het EWN is zeker helderder dan dat van de voorgangers. Verder is het ook handig dat de voorbeeldzinnen uit wat oudere fasen van het Nederlands vaak vertaald worden.
|
| |
| |
| Nog een voordeel van het EWN is dat de informatie nu netjes bij elkaar staat. Vervelend was immers dat je in FWH soms eerst in het woordenboek van Franck-Van Wijk moest kijken en nadien nog eens in het supplement van Van Haeringen, achterin. Om als voorbeeld nog eens het lemma hand te nemen: Franck-Van Wijk geeft nogal uitvoerig een aantal al dan niet vormverwante woorden in verschillende Indo-Europese talen. Hetzelfde lemma staat ook nog eens in het supplement van Van Haeringen, die schrijft (Supplement p. 65): ‘[a]lle combinaties buiten het Germ. hoogst onzeker.’ Wie in dit geval verzuimd had Van Haeringen erop na te slaan, was misschien al te voortvarend uitgegaan van de Indo-Europese verwantschappen. |
Een beetje jammer is dat een ‘technische handleiding’ ontbreekt in dit deel van het woordenboek. Het opnemen van het schemaatje dat op de website van het EWN onder het kopje voorbeeldlemma staat, zou de lezer meteen duidelijk maken hoe een lemma is opgebouwd in het woordenboek. Dat handige overzichtje is trouwens evenmin opgenomen in deel I.
Ten slotte mag nog even gewezen worden op de fraaie en degelijke vormgeving en opmaak van het boek, dat net als de inhoud borg staat voor een vaste stek op menige boekenplank.
| |
Literatuur
- | De Vries, J. (1971) Nederlands etymologisch woordenboek. Leiden: Brill. |
- | De Vries, J. & F. de Tollenaere (1991 [1958]) Etymologisch woordenboek: onze woorden, hun oorsprong en ontwikkeling. Utrecht: Spectrum. (15e verm. druk.) |
- | Franck, J., N. van Wijk & C.B. van Haeringen (1949) Franck's etymologisch woordenboek der Nederlandsche taal. Tweede druk door Dr. N. van Wijk. Supplement door Dr. C.B. Van Haeringen. 's-Gravenhage: Martinus Nijhoff. (mech. herdruk) |
- | Phillippa, M. et al. (2003) Etymologisch woordenboek van het Nederlands (A-E). Amsterdam: Amsterdam University Press. |
- | Schönfeld, A. / M. Van Loey (1970) Schönfeld's Historische grammatica van het Nederlands: klankleer, vormleer en woordvorming. Zutphen: Thieme. (8e druk.) |
- | Van Bree, C. (2005) ‘Het verband tussen struik en stronk. Een nieuw etymologisch woordenboek van het Nederlands’. Ons Erfdeel 48 (2): 245-252. |
- | Van der Horst, J.M. (2004) Recensie van M. Philippa, F. Debrabandere & A. Quak (red.), Etymologisch Woordenboek van het Nederlands deel I (A/E). Neerlandia - Nederlands van Nu 52: 27-29. |
- | Verkuyl, H. (2005) Recensie van M. Philippa, F. Debrabandere & A. Quak (red.), Etymologisch Woordenboek van het Nederlands deel I (A/E). Nederlandse taalkunde 10: 347-353. |
|
|