De moeder de vrouw. Eigenaardige titel. Wat moeten we met die combinatie de moeder de vrouw? Laat ik het recht voor de raap zeggen: door die combinatie te kiezen toont Nijhoff zijn poëtisch genie. De combinatie vertoont op het eerste gezicht een grammaticale onmogelijkheid: na het substantief de moeder verwachten we een werkwoord. Een linguïst zou zeggen: de moeder de vrouw, dat is een transgressie, een inbreuk op een selectie-restrictieregel.
Er zijn regels die restricties aangeven: na zo en zo'n woord kun je niet met dat of dat woord aankomen. De moeder zingt, oké. De moeder lacht, oké. Maar eigenlijk is de moeder de vrouw ongrammaticaal. Toch zal vrijwel niemand er zo over denken, omdat de combinatie moeder de vrouw juist zo stevig in ons taaleigen verankerd ligt. Waar mannen na hun werk nog even bijeenzitten, zal het zich voordoen dat er een opstaat, zijn jas aantrekt en zegt: Zo. Ik ga maar weer eens naar moeder de vrouw.
Nijhoff is dichter. De dichter ‘speelt’ met taal. Nijhoff ‘speelt’ dat er een vrouw zou bestaan die als de moeder de vrouw kan worden aangeduid.
Zij laat in het gedicht even op zich wachten, de moeder de vrouw. Nijhoff vertelt eerst hoe hij naar Bommel ging om de pas gebouwde brug te zien. Hij doet het in een vers dat met zijn ritme, zijn alliteratie, de kracht van de monosyllaben, de eenvoud, in de muur van ons aller geheugen ingebeiteld lijkt te zijn als een zin van oernederlandse schoonheid. Met die zin begin hij een kleine vertelling. Hij zag en hij lag, nadat hij eerst nog thee had gedronken. Hij beschrijft wat hij zag en hij vertelt ook over zijn gemoedstoestand: zijn hoofd is vol van het landschap wijd en zijd. Na zes regels zien we hem liggen in het gras, bij de rivier - wat hij ziet is ons vertrouwd, wat hij ervaart kan ieder van ons herkennen.
En dan, na al dat kijken, is het de beurt aan zijn oren: hij hoort iets bijzonders. Hij hoort een stem. Let op hoe hij dat vertelt. Hij hoort die stem ongeveer tien minuten nadat hij zich op de bodem heeft uitgestrekt. Een minuut of tien dat ik daar lag, laat mij een stem vernemen.
De tijdsaanduiding geeft hij volgens een constructie die we uit de spreektaal kennen, maar in de schrijftaal niet accepteren. Behalve van de dichter Nijhoff! We spreken dan van dichterlijke vrijheid. Zeker, vrijheid, maar de taal moet het mogelijk maken en de dichter moet de kans grijpen, de vrijheid nemen. Nog bonter maakt Nijhoff het met zijn constructie laat mij een stem vernemen. Dat doet denken aan taaluitingen als Laat ik nou mijn portemonnee vergeten hebben, Laat er nou iemand zijn die precies zo'n jurk aan had als ik. En dan, die stem. Het was een luide stem. Een stem dat mijn oren klonken. Hoe grammaticaal correct is die zin? Hm.
Martinus Nijhoffbrug.
En dan pas, na de twee kwatrijnen van dit sonnet, verschijnt in het gedicht de vrouw van de titel. Van het schip waarop zij aan het roer staat, wordt gezegd dat het ‘door de brug’ vaart. We begrijpen wel ‘onder de brug door’. Nijhoff mag het zo zeggen. Prachtig is de beschrijving van die zingende vrouw op het langzaam voortgaande schip. Nijhoff doet het met een overdaad aan werkwoordsvormen, hetgeen de beschrijving levendig maakt.
En na alle aandacht voor die zingende vrouw, komen we weer bij de dichter terecht. Hij herkent psalmen. En dat vertelt hij alweer in een zin die de toets van een heel strenge grammaticale test niet zou doorstaan: een dichterlijke vrijheid. En wat zij zong hoorde ik dat psalmen waren. Het zou een testje voor scholieren zijn om te vragen: zet deze zin om in correct Nederlands. Maar we onderwerpen deze prachtige tekst uiteraard niet aan zo'n testje. Integendeel, we zien hoe vrijmoedig een dichter gebruik kan maken van de soepelheid, de flexibiliteit van het Nederlands.
En dan komt de Nijhoffiaanse verklaring voor de titel: hij combineert de woorden vrouw en moeder, als combinatie opgepikt uit het volkstaaleigen, op een individuele, verrassende wijze. Hij spreekt een droom uit, een wens: dat daar mijn moeder voer, een litotes voor ik wou dat daar mijn moeder voer. Waarmee hij, denk ik, zeggen wil: ik zou hebben gewild dat mijn moeder mij dat had voorgezongen, een lied over godsvertrouwen. Zijn hand zal u bewaren. We lijken ver van het begin, de brug, de rivier, de oevers, het landschap, want hier zijn we bij een diep levensgevoel terechtgekomen. Maar dat kon gebeuren door die situatie en langs de grillige wegen van het menselijk denken en voelen, dat regels te buiten gaat.
Natuurlijk kun je zulke ervaringen alleen verwachten als je je geheel overgeeft aan de loop der dingen, als een wandelaar langs een rivier, die zich uitstrekt, rondkijkt en zijn geest laat dwalen. Dwalen, zonder aanzien van strenge regels. Zoals de dichter: vrij van regels, meester van de taal.