| |
Onze labiele spelling
Frans Debrabandere
Bij de nieuwste spellingwijziging vragen velen zich af wat er met onze spelling wel aan de hand is. Waarom wij voortdurend aan onze spelling knutselen? Er is waarschijnlijk geen enkele taal waar zoveel energie in het spellingprobleem gestoken wordt. We willen hier even een overzicht geven van alle pogingen om de spelling te hervormen en van de spellinghervormingen zelf.
| |
De Middeleeuwen
In het Middelnederlands is er geen vaste spelling. Er wordt op het gehoor af gespeld, de spelling is dus nagenoeg fonetisch: hont, kint, tfolc, berch enz. Ook enclise en proclise worden orthografisch weergegeven: hoordi ‘hoor jij’, ic gevem, hi gaffem, hi namere, sachi, hefthine ‘heeft hij hem’, uten ‘uit den’, shonts, Slangen ‘des langen (zoon)’. De [ø:] wordt zowel eu als ue gespeld, bv. Breugel/Bruegel. De e, die in ie, oe, ae eerst een ə-naslag weergeeft, wordt achteraf een rekkingsteken dat een lange klinker aangeeft. De lange monoftong i wordt i, ii, ij of y gespeld: Giselin, Giis, Gijselin, Gyselin. De k kon ook c worden gespeld, behalve voor een palatale klinker: ic, carre, conste, couke maar kint, kerke, kerse. De sch [sk] wordt sch of sc gespeld: levet scone. De z wordt z of s gespeld: Segers = Zegers, soet = zoet.
| |
Zestiende eeuw
De humanisten hanteren het Latijn als internationale geleerdentaal en kijken minachtend neer op de volkstalen, die de verfijning, rijkdom en zuiverheid van de klassieke talen missen. Daardoor ontstaat een tegenbeweging, die wil bewijzen dat de volkstaal wel degelijk geschikt is voor de behandeling van wetenschappelijke onderwerpen. Om de volkstaal op hetzelfde niveau van verfijning te brengen, worden spraakkunsten, traktaten over purisme en woordenboeken geschreven. En om het argument te ontkrachten dat de volkstaal systeemloos is, verschijnen nu ook spellingtraktaten. We noemen Joos Lambrecht (1550), Antonius Sexagius (1576), Pontus de Heuiter (1581), Jan van der Gucht (1599). Onze eerste spraakkunst is Spieghels Twe-spraack van de Nederduitsche Letterkunst (1584). Met zijn dubbele vocaalspelling aa, oo, ee, uu was hij heel vooruitstrevend. Maar het zal nog tot de 19de eeuw duren eer de aa-spelling van de Twe-spraack officieel wordt.
| |
Van 1804 tot 2005
Twee eeuwen van spellinglabiliteit
In 1804 verschijnt de Verhandeling over de Nederduitsche Spelling ter bevordering van eenparigheid in dezelve van Matthijs Siegenbeek (1774-1854). Dat is de eerste Nederlandse spellingregeling, want ze is ‘uitgegeven in naam en op last van het staats-bewind der Bataafsche Republiek’. In het Zuiden wordt de spelling-Siegenbeek als te Hollands aangevoeld en zelfs de protestantse spelling genoemd, tegenover de katholieke spelling-Des Roches. (Des Roches was de auteur van Nieu-
Matthijs Siegenbeek, Verhandeling over de Nederduitsche spelling, ter bevordering van eenparigheid in dezelve, 1804 [hier: tweede druk, 1805]
| |
| |
Hendrik Laurensz. Spieghel, Twe-spraack vande Nederduitsche Letterkunst ofte Vant spellen ende eyghenscap des Nederduitschen taals, 1584 [hier: uitgave van 1614]
we Nederduytsche Spraek-konst.) Het verzet neemt de vormen aan van een ware ‘Spellingoorlog’ (1836-1844). Pas in 1844 wordt in België de zogenaamde commissiespelling officieel, die hoofdzakelijk op Siegenbeek steunt. Daarmee raakt nu ook in België de aa-spelling ingeburgerd.
Een paar decennia later maakt het plan van het WNT een nieuwe spellingregeling dringend nodig. De Vries en Te Winkel zoeken naar een spelling die, volgens de taalkundigen, door haar wetenschappelijkheid overal, zowel in Noord als in Zuid, als dé spelling aanvaard kan worden. De principes worden in 1863 in Leiden gepubliceerd: De Grondbeginselen der Nederlandsche Spelling. Regelen der spelling voor het woordenboek der Nederlandsche taal. De spelling wil rekening houden met de uitspraak en de etymologie, maar ook met het ingeburgerde schrijfgebruik. Maar dat is natuurlijk niet mogelijk, want ze schrijven ijzen, ijselijk, hoewel het etymologisch ei moet zijn. De spelling-De Vries-Te Winkel wordt op 21 november 1864 al door de Belgische regering aangenomen, maar wordt pas in 1883 in Nederland wettelijk.
Lammerd Allard te Winkel (1809-1868)
Voor het eerst in de geschiedenis hebben we een vaste en uniforme spelling voor het hele taalgebied. Dat is een heel belangrijk feit in onze taalgeschiedenis, maar de spellingvrede heeft niet lang geduurd. In 1891 publiceert Kollewijn zijn geruchtmakende Onze lastige spelling, waarin hij als eerste het idee van de spellingvereenvoudiging lanceert: ‘Geen onderscheidingen in de schrijftaal ingevoerd, die in de gesproken taal niet bestaan. Geen onderscheidingen in de schrijftaal behouden, wanneer de beschaafde spreektaal ze verloren heeft en wanneer de toepassing voortdurend moeite veroorzaakt’. Veel van zijn voorstellen zijn intussen werkelijkheid geworden. Maar jammer genoeg lang niet alle. Kollewijn wil het achtervoegsel -lijk ‘-lik’ spellen en zo wordt zijn spelling als de lik-spelling belachelijk gemaakt. Het achtervoegsel -isch schrijft hij -ies, een spelling die geen enkele latere commissie overgenomen heeft. De tussenletters n en s worden niet geschreven waar ze niet gehoord worden, bv. boekekast, hondehok, boerezoon, dorpstraat. Jammer alweer dat deze regel nooit genade heeft gevonden. Hij had ons voor de pannenkoek kunnen behoeden.
Roeland Anthonie Kollewijn (1857-1942)
In 1930 maakt de Nederlandse minister Terpstra een eenvoudiger regeling van het woordgeslacht en de verbuiging facultatief voor de examens, de zogenaamde examenspelling. In 1934 worden door Marchant, de Nederlandse minister van OKW, nieuwe wijzigingen voorgeschreven: enkele e en o in open lettergreep, sch alleen geschreven als de ch gehoord wordt, beperking van de buigingsuitgang -e, -en. Gedurende de Tweede Wereldoorlog hebben de twee onderwijsministers, de Belgische en de Nederlandse, hun zetel in dezelfde Londense wijk. Zo zijn ze in de gelegenheid het spellingprobleem te bespreken, wat leidt tot een gezamenlijke regeringsverklaring op 20 maart 1944. Daarin wordt besloten dat na de bevrijding een Nederlands-Belgische commissie zal worden opgericht, die een bij de wet geregelde schrijfwijze voor Nederland en België moet voorstellen. Deze commissie wordt op 16 oktober 1945 geïnstalleerd en na drie vergaderingen wordt het rapport ervan uitgebracht. De ‘nieuwe spelling’, in grote trekken de spelling-Marchant, wordt in België op 6 maart 1946 bij besluit van de prins-regent ingevoerd. Pas op 1 mei 1947 treedt de Spellingwet ook in Nederland in werking. Deze spellingregeling is de enige in onze spellinggeschiedenis die we een echte spellingvereenvoudiging kunnen noemen. Ik herinner me de opluchting omdat we van die moeilijke buigings-n bevrijd waren.
Maar niet alle spellingproblemen zijn met de nieuwe spelling opgelost. Er komt een Belgisch-Nederlandse woordenlijstcommissie, die de spelling van de bastaardwoorden en de genus- | |
| |
aanduiding moet regelen. De regeling ligt vervat in de Woordenlijst van de Nederlandse taal (1954), voortaan beter bekend als het Groene Boekje. Deze woordenlijst is duidelijk een compromis en bevredigt dus niemand. Ze ligt ten grondslag aan een halve eeuw spellingonrust en spellingtwist. Er zijn wel enkele verbeteringen, zoals ph die f wordt en rh die de onuitgesproken h verliest. De th evenwel verliest die h alleen aan het eind van een woord (chrysant), voor een medeklinker (antraciet) of na f en ch (diftong, autochtoon). In alle andere gevallen blijft de h in th staan. Dat is een voorbeeld van een schijnbare vereenvoudiging, want een vereenvoudiging kan alleen die zijn waarbij th telkens door t vervangen wordt. Als de vereenvoudiging niet in alle gevallen doorgevoerd wordt, wordt er een uitzondering gemaakt en uitzonderingen maken de spelling niet eenvoudiger maar juist moeilijker. De etymologische -isch-spelling blijft behouden, omdat de commissie het niet eens wordt over -ies of -is. Verder heeft de commissie twee grote blunders gemaakt. Aangezien de Belgische commissieleden voorstander zijn van een progressieve spelling, maar de Nederlandse niet van de k in kultuur willen weten, omdat die hen aan de Kulturkammer herinnert, wordt het onzalige compromis gesloten, met een voorkeurspelling en een progressieve spelling. Het gevolg is vooruit te zien. De meesten
haspelen de twee spellingmogelijkheden door elkaar en het tijdschrift Ons Erfdeel wil progressief spellen, gebruikt progressieve spellingen die in de woordenlijst niet toegestaan zijn, maar benut andere progressieve spellingmogelijkheden niet. De tweede nepoplossing is die voor de tussenletter n. De regel is logisch: noodzakelijk meervoud vereist tussenletter n, bv. boekenkast, dennenbos. Maar ook hier maken de uitzonderingen - zeg maar haarkloverijen - de regeling moeilijk. Het wordt aalbessenjam naast aalbessestruik, wat je moeilijk kunt uitleggen. Mussenest en paardestal krijgen geen n, omdat soms misschien slechts één mus in het nest zit, of slechts één paard in de stal staat. Een krantevent is een man van de krant, maar een krantenvent is een krantenverkoper.
Kritiek en reacties kunnen niet uitblijven. Frater S. Rombouts stelt in zijn Naar een betere spelling (1957) een consequent systeem voor (overal ij i.p.v. ei, dagen/dach, krabben/krap, baden/baat), maar dat komt velen te extreem voor. Dr. A. Seeldraeyers, de voortzetter van Verschuerens woordenboek, amendeert de voorstellen in Wetenschappelijke Tijdingen (november 1958). Hij spelt bv. als volgt: ‘Vlaanderen volge de ortografise Evolusi van et Noorde aandactec, lope Ecter ni vooruit...’ Ook de ANOF (Algemene Nederlandse Onderwijzersfederatie) past een eigen progressieve spelling toe (kado, scholebouw). Op 3 januari 1963 wordt in Breda de VWS opgericht, de Vereniging voor Wetenschappelijke Spelling, die jarenlang de ‘onbevredegende en onnodig gekompliseerde huidege spelling’ bestrijdt. Aangezien de Woordenlijst noch het Noorden noch het Zuiden bevredigt, wordt voorgesteld een beperkte Nederlands-Belgische commissie in te stellen, die zal nagaan of een aantal bastaardwoorden in progressieve spelling kunnen worden geschreven. In december wordt de Commissie-Damsteegt-De Vos opgericht. Op 1 december 1956 brengt ze rapport uit aan beide regeringen. De Nederlandse Commissie van Advies brengt hierover op 30 maart 1957 een afwijzend advies uit en aan het advies van de Woordenlijstcommissie (juli 1958) wordt geen gevolg gegeven.
In 1963 ontstaat een tweede bastaardwoordencommissie, de Commissie-Pée-Wesselings, met de opdracht ‘de respectieve regeringen op korte termijn [te] adviseren, op welke wijze, in afwijking van de woordenlijst, een spelling van bastaardwoorden zonder keuzemogelijkheid kan worden bereikt, waarbij een zo consequent mogelijke opzet in fonologische zin en zo ver mogelijk gaande vernederlandsing wordt nagestreefd’. Het Voorlopig Rapport is klaar op 25 mei 1964. Na rekening te hebben gehouden met de wensen en bezwaren van de Vaste Commissie van Advies, doet de Bastaardwoordencommissie op 10 juni 1966 haar Aangepast Rapport aan de ministers toekomen. Op 28 februari 1967 worden de voorstellen gepubliceerd. De regeling is vrij progressief, trouwens conform de opdracht. De voorstellen stuiten op emotionele kritiek. Conservatieven, zoals de Antwerpse burgemeester Craeybeckx met Sluipmoord op de spelling (1972), komen ertegen in het geweer. Vooral de spelling odeklonje vindt geen genade. Toch krijgt de bastaardwoordencommissie op 20 april 1967 nog een aanvullende opdracht: de vereenvoudiging van de ei/ij-spelling; de au/ou-spelling, de spelling van de werkwoordsvormen en het achtervoegsel lijk. Het rapport, met voorstellen als moeilik, hij antwoord, hij antwoorde, is klaar op 7 juni 1967 en wordt op 28 mei 1969 gepubliceerd. Er volgt een periode van druk wederzijds overleg, maar de spellingknoop wordt niet doorgehakt en de voorstellen van 1967 worden opgeborgen.
In 1971 wordt voor het eerst gedacht aan een Belgisch-Nederlandse Academie voor de Nederlandse Taal. De Vlaamse cultuurminister, Frans Van Mechelen, stelt in 1972 voor om de oplossing van het spellingprobleem aan die Academie voor Nederlandse Taal en Letteren over te laten. Op een volgende ministerbijeenkomst in Steenokkerzeel in 1972 geven de Vlaamse ministers de voorkeur aan de progressieve spelling van het Groene Boekje, terwijl de Nederlandse ministers liever de spelling-Pée-Wesselings als uitgangspunt gebruiken. Na afloop wordt een gemeenschappelijk communiqué uitgegeven, waarin bevestigd wordt dat elke spellinghervorming een enkele spelling, een eenvormige spelling voor Noord en Zuid en een lange spellingrust moet verzekeren. Op 4 februari 1975 komen de Vlaamse en Nederlandse onderwijs- en cultuurministers bijeen in het Catshuis in Den Haag. N.a.v. besprekingen over het cultureel akkoord wordt principieel besloten tot de oprichting van een samenwerkingsorgaan op het gebied van de Nederlandse taal als communicatiemiddel in het algemeen, het embryo van de Taalunie. Op 18 december 1975 wordt een werkgroep ad hoc
| |
| |
ingesteld, die op 20 december 1976 een voorstel doet voor een gemeenschappelijk orgaan voor advies en samenwerking op het gebied van de Nederlandse taal en letterkunde. In september 1980 wordt het taalunieverdrag in het Egmontpaleis in Brussel ondertekend en in januari 1982 wordt het in de Ridderzaal in Den Haag geratificeerd. In artikel 4, b besluiten de Hoge Verdragsluitende partijen tot ‘het gemeenschappelijk bepalen van de officiële spelling en spraakkunst van de Nederlandse taal’.
Als hoofdmedewerker taalonderwijs bij de Nederlandse Taalunie stel ik in juni 1983 een Spellingmemorandum op, dat als uitgangspunt kan dienen voor ‘het zo spoedig mogelijk op gang te brengen spellingdebat in de Raad’. Ik stel er een beperkte spellingwijziging voor, die erin kan bestaan één spelling te kiezen uit de drie mogelijkheden van de Woordenlijst van 1954, nl. de voorkeurspelling, de conservatieve spelling en de progressieve spelling. De voorkeurspelling is de minst consequente en vind ik dus het minst aan te bevelen. Mijn voorkeur gaat uit naar de progressieve spelling, die het minst verwijderd is van een fonologische spelling. Ik doe ook nog een paar extra voorstellen. Aangezien in de beschaafde uitspraak van de meerderheid van de Nederlandssprekenden geen tussen-n gehoord wordt, verdient het voorstel van de bastaardwoordencommissie bekrachtiging: de tussenletter n weglaten in samenstellingen met een zelfstandig naamwoord als eerste lid, tenzij het onverbogen op n uitgaat, dus bv.: boekekast, maar molensteen. Hoewel de regel voor de tussenletter s eigenlijk niet zo moeilijk is, kan het een vereenvoudiging zijn de niet gehoorde s ook niet te schrijven, dus dorpschool, dorpstraat, maar wel dorpsplein, gevoelszaak, koningsdochter, koningszoon. Het is me niet bekend of met die voorstellen ooit rekening is gehouden. Ik heb mijn voorstellen herhaald in een artikel Eén spelling uit het boekje kiezen, verschenen in De Standaard op 4 oktober 1984 en overgenomen in: P. Gillers, Verscheidenheid in eenheid, Leuven/Amersfoort, 1986, 99-101. Daar heb ik ook voorgesteld om de regel voor trema, koppelteken en aaneenschrijven te herzien en in samenstellingen tussen twee klinkers telkens
een koppelteken te zetten. En de komma kan het best - zoals in het Duits - voor elke betrekkelijke bijzin staan, aangezien toch niemand de bestaande regel ooit toepast of zal kunnen toepassen.
Een door de Taalunie aangestelde Werkgroep ad hoc spelling brengt in 1988 een rapport uit. In 1990 wordt de Spellingcommissie-Geerts aangesteld. Het rapport is klaar in 1993. Het stelt de progressieve spelling (kultuur, aksent, ekologie, preses, alsook fasade, poze, sjampo, ginekoloog, buro) als enige spelling voor. Op 19 januari 1994 komen de taalunieministers bijeen in Breda. Ze hebben bezwaren tegen sjampo, sitroen. Maar twee dagen voor de ministers hun standpunt vastleggen, publiceert De Standaard (18-01-94) het rapport onder de titel Spellingkommissie snijdt in voorstel c, qu en x weg. De commotie die hierdoor voortijdig ontstaat, brengt de ministers ertoe het hele voorstel af te wijzen en de voorkeurspelling ‘op te waarderen’. Ze stellen bovendien een nieuwe taaladviescommissie aan onder leiding van Maarten van den Toorn, die op een drafje vuistregels moet opstellen en de nieuwe Woordenlijst van de Nederlandse Taal moet voorbereiden. Het nieuwe Groene Boekje verschijnt eind 1995, maar de Grote Van Dale wil met zijn 13de (omgespelde) uitgave de Woordenlijst voor zijn, beschikt niet over alle nieuwe regels en wijkt zodoende van de officiële woordenlijst af. De nieuwe woordenlijst vindt weinig instemming. Verworvenheden worden teruggeschroefd: produkt en publikatie krijgen nu weer een c, de al zo lang ingeburgerde spelling Noordnederlands wordt Noord-Nederlands. Vooral de regeling van de tussen-n wordt algemeen als een miskleun beschouwd. De oplossing, nl. een veralgemeende tussen-n, oogt eenvoudig, maar is het niet, want er zijn weer uitzonderingen. Als het eerste lid ook een s-meervoud heeft, wordt toch geen tussen-n geschreven, bv. gedachtegoed, maar
ook weduwepensioen, hoewel de woordenboeken tot op dat ogenblik nog nooit een meervoud weduwes hebben vermeld. Voor algemene verbijstering en ongeloof zorgt de uitzondering dat plantnamen met een dierennaam in het eerste lid geen n krijgen, bv. paardebloem. Geen zinnig mens kan de reden voor deze absurde uitzondering achterhalen, laat staan begrijpen. Het gevolg van de n-regel laat zich raden. Voor velen is de tussen-n-letter een dode letter gebleven. Tien jaar na 1995 valt de pannenkoek nog altijd niet echt in de smaak. Google signaleert in België 647 maal ‘een pannenkoek’, tegenover 1200 maal ‘een pannekoek’. En toch kan de oplossing van de tussen-n zo eenvoudig zijn. Er zijn twee mogelijkheden. Schrijf nergens de onuitgesproken tussen-n (zie boven), wat m.i. de eenvoudigste oplossing is. Of pas de regel van het noodzakelijk meervoud (1954) met gezond boerenverstand toe, dus ook paardenstal, aalbessenstruik.
Juist vanwege de onvrede met deze spelling oordeelde de Taalunie dat na tien jaar de Woordenlijst bijgesteld moest worden, ook al omdat in die tien jaar nieuwe woorden ontstaan zijn. De taalgebruiker werd gepaaid met de belofte dat de blunder van de paardebloem ongedaan zou worden gemaakt, dat enkele nieuwe woorden zouden worden opgenomen en dat daarmee de kous af was. Niets is minder waar. Voor 1954 en ook na 1954 was de spelling middeleeuwen gebruikelijk, in 1995 moest het ineens Middeleeuwen worden en in 2005 krijgen de middeleeuwen alweer een kleine m. Waar is dat goed voor? Een traditioneel en ruim bekend en aanvaard principe in onze spelling was het schrijven van een koppelteken in drieledige samenstellingen als het adjectief op het eerste deel van de samenstelling slaat, dus Eerste-Kamerzitting, Rode-Kruispost. In 2005 hoeft dat koppelteken ineens niet meer en wordt het Rode Kruispost (dus een rode post?), Middellandse Zeegebied, terwijl we in 1954 zelfs nog rodekruisauto konden schrijven. Waar zijn zulke veranderingen goed voor? Dit is geen beperkte bijstelling meer. Het gaat om talrijke kleine wijzigingen. Ik vrees dan ook dat de taalgebruiker zijn belangstelling voor correcte spelling zal verliezen en zal schrijven naar eigen goeddunken. Velen zullen het groene boekje negeren en - zoals de Duitsers - de spellinghervorming aan hun laars lappen. Spellingfreaks kunnen nu weer aan het werk om zich op het volgende grote dictee voor te bereiden.
|
|