Neerlandia/Nederlands van Nu. Jaargang 109
(2005)– [tijdschrift] Neerlandia– Auteursrechtelijk beschermd
De ABN-actie - besluit
| |
[pagina 34]
| |
elkaar drijven dan dat we naar elkaar toegroeien. Er zijn vandaag veel meer Vlamingen in staat tot een gesprek in de standaardtaal of een benadering daarvan dan zo'n 50 jaar geleden. Interviews met Vlaamse wielrenners leverden lang geleden alleen maar dialectklanken op. Dat is nu vaak anders. Het gesproken Nederlands van de gemiddelde leraar is er de afgelopen 50 jaar ongetwijfeld beter op geworden. Ik ken de anekdotes van mijn vader over de taal van zijn oud-leraren. Zo erg is het vandaag niet meer. Eigenlijk geeft Frans Debrabandere dat ook toe: de kwaliteit kon moeilijk nog minder worden. Maar de oprisping over dat uit elkaar drijven is natuurlijk wel te begrijpen. Ondanks de boven al geconstateerde convergentie en de verbeterde kwaliteit van het gesproken Nederlands, kun je evengoed vaststellen dat er vandaag minder bereidheid is om van de standaardtaal gebruik te maken dan 50 jaar geleden. Vlamingen kunnen nu vaak beter Nederlands spreken dan vroeger, maar weigeren ook vaker Nederlands te spreken dan vroeger. Nederlandstalig toneel en Nederlandstalige film zijn nu veel vaker dan vroeger tussentalig toneel en tussentalige film. Dick Wortel wijst erop dat Nederlanders afhaken als ze met tussentaal - Vlaams noemen de Nederlanders het - te maken krijgen. Zelfs politici glijden nu af naar tussentaal als ze in een informeel praatprogramma geïnterviewd worden. 50 jaar geleden spraken Vlaamse politici misschien niet al te best Nederlands, maar ze deden wel hun uiterste best om goed Nederlands te spreken. Nu kunnen politici beter Nederlands spreken dan vroeger, maar in sommige omstandigheden halen ze hun neus op voor hun eigen standaardtaal.
Met een woordje over het onderwijs wil ik dit besluit afronden. De ABN-actie heeft onder andere gefaald of onvoldoende resultaat opgeleverd omdat ze niet in staat geweest is het onderwijs te bevolken met voldoende leraren die het ABN machtig waren. Als je ziet dat sinds 1930 drie generaties leraren opgeleid zijn aan onze hogescholen en universiteiten, dan kun je je toch vragen stellen over de kwaliteit van het Nederlands dat vandaag gesproken wordt door die leraren en over de kwaliteit van het onderwijs Nederlands én - algemener - het onderwijs in het Nederlands. Als docent in de lerarenopleiding ervaar ik dagelijks hoe in Vlaamse scholen met het Nederlands omgesprongen wordt. En ik ervaar het ook als vader van twee lagereschoolkinderen. Ze gaan naar school en leren er het Nederlands af dat ze thuis geleerd hebben. Onze buurkinderen - met een Waalse vader, die Frans tegen hen spreekt, en een Duitse moeder, die Duits tegen hen spreekt - kunnen tijdens het spel met mijn kinderen, die thuis écht Nederlands spreken, alleen tussentaal spreken, geen Nederlands. Een vriendinnetje van mijn dochter met doofstomme ouders kan met mijn kinderen alleen tussentaal spreken. Het gebruik van gij en verkleinwoorden die eindigen op -(s)ke moet bij die kinderen dus niet verklaard worden door interferentie met de thuistaal, maar wel door het falen van het taalonderwijs. Ik stel dat ook vast bij veel studenten van me, die niet in staat zijn om een behoorlijk gesprek te voeren in het Standaardnederlands als ze aan hun opleiding beginnen.
Ik weet natuurlijk wel dat ik de discussie hiermee niet kan beëindigen. Maar voorlopig kan dit misschien een samenvatting zijn van de verschillende standpunten waarmee we van het jaar in dit tijdschrift kennisgemaakt hebben, aangevuld met een paar eigen inzichten en ervaringen. |
|