De vroegste Nederlandse vindplaatsen die ik heb kunnen achterhalen, dateren van begin jaren zeventig van de vorige eeuw. Uit Ferdinand Auwera, Geen daden maar woorden (1970, interview met Theo Lefèvre) komt het volgende citaat:
‘In uw boek “Amerika en wij” spreekt u over het universitair onderwijs in Amerika en zegt o.m.: “...verouderde vakken sterven weg, de moderne bloeien en ontwikkelen zich. Geheel naargelang de variërende noden van de gemeenschap.” Houdt juist een dergelijke ontwikkeling niet het gevaar in dat de productie van vakidioten toeneemt, en het onderwijs gedegradeerd wordt tot iets wat economisch manipuleerbaar is?’
Lefèvre antwoordt hier o.a. op:
‘En wat de productie van vakidioten betreft, die zal in elk systeem blijven bestaan. Iedereen met een beetje intellectuele nieuwsgierigheid zal altijd tijd en gelegenheid vinden om ook eens over de grenzen van zijn vak te gaan kijken. De meesten zullen dat niet doen. Ik schat dat 3/4 van alle afgestudeerden zich tot vakidioten ontwikkelen.’
Een ander vroeg voorbeeld is Lidy van Marissing, 28 interviews (1971, Louis Andriessen: Muziek is geordend geluid). Daaruit komen de volgende regels:
‘Muziek is geordend geluid. Muziek is “dat geluid dat bepaalde chemische reacties in mijn hersenen in trilling brengt”. Dat is het antwoord van de vakidioot. Als Willem Breuker en zijn vrienden ontzéttend hard door elkaar spelen vind ik het wel goéd. Jan Cremer zou waarschijnlijk antwoorden: muziek is muziek die ik leuk vind.’
Verder citeren we nog Beroepsgeheim - Gesprekken met schrijvers van Willem M. Roggeman uit 1975:
‘Je zou heel goed kunnen stellen dat de persoonlijkheid van de mens zich het best manifesteert in de bezigheden die hij vrijwillig naast en buiten zijn beroep uitoefent. Heb je echter al opgemerkt hoezeer het precies de onvrije vakidioten zijn die officieel worden geprezen?’
De Engelse Van Dale vertaalt vakidioot met ‘narrow-minded specialist’ of meer algemeen met behulp van de ook bij ons ingeburgerde term freak (een chemistry freak bijvoorbeeld). Ook nerd zou een degelijk Engels synoniem kunnen zijn. Dit is een moeilijk vertaalbaar begrip uit de computerwereld en de jeugdtaal. Het wordt zowel negatief (mietje, kneus of vakidioot) als positief (bolleboos of computerprofessor) gebruikt. Het clichébeeld van een nerd is een gebrilde en gepukkelde jongeman met een schichtige blik en een duidelijk aanwezige zweetgeur, een saaie vent dus. Vrouwelijke nerds zijn moeilijker te herkennen. In 1998 verscheen van de hand van Max de Bruijn het Handboek voor de nerd. ‘De klassieke nerd was het wiskundetype met de verkeerde overhemden, het sulletje dat bij gym altijd het laatst werd gekozen. De moderne nerd zit in cybercafés te internetten. Volgens sommigen is hij de Nieuwe Mens.’, zo lezen we in de Groene Amsterdammer in 1996.
De oudste Amerikaans-Engelse vindplaats van het woord komt uit 1957. De term werd evenwel pas echt populair in de jaren zeventig. Volgens sommigen zou dat te wijten zijn aan het veelvuldige gebruik ervan in de televisieserie Happy days. Een van de hoofdfiguren, the Fonz, zou het woord meer dan eens in de mond genomen hebben. De herkomst van nerd is evenwel onduidelijk. Sommige lexicografen zien er een variant in van de slangterm nert (uit de jaren veertig van de vorige eeuw), op zichzelf al verwant met nut ‘gek’. Volgens anderen zou het om een nonsenswoord gaan, bedacht door Theodor Geisel, in zijn boek If I ran the Zoo.
Computerfreaks worden ook wel spottend aangeduid met de Engelse termen geek en alpha-geek. Krijgt vakidioot ooit nog een positieve connotatie? Op 9 december 1997 kopte Bild-Zeitung: ‘Lieber Fachidiot als ein Vollidiot.’