Neerlandia/Nederlands van Nu. Jaargang 109
(2005)– [tijdschrift] Neerlandia– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 34]
| |||||||||||
Brede schoolTegenwoordig horen en lezen we steeds vaker over de brede (basis)school. De brede school is aan een opmars bezig. Brede scholen worden ook wel eens venster-, buurt-, plus- of forumscholen genoemd. Allemaal pogingen om van de school een sociale kern te maken. Peilingen laten zien dat politici en onderwijsmensen vinden dat op lange termijn alle scholen ‘breed’ moeten worden.
Dé brede school bestaat evenwel niet. De term breed kan namelijk verschillende inhouden dekken, met convergerende doelstellingen en gemeenschappelijke kenmerken. Breed kan bijvoorbeeld verwijzen naar:
De gemeenschappelijke noemer van deze doelstellingen is de brede ontwikkeling van kinderen.
Kortom: een brede (basis)school biedt niet alleen onderwijs, maar daarnaast ook voor- en naschoolse opvang, welzijnswerk, een mediatheek, maatschappelijk werk en/of een muziek- of sportschool (of ten minste contacten met sportclubs en de muziekschool voor naschoolse activiteiten).
Maar het scala van voorzieningen is zeker niet overal hetzelfde. Als de school in één pand zit met het welzijns- en maatschappelijk werk en de kinderopvang (soms met een schoolarts), wordt het gemakkelijker om kinderen op te vangen die thuis met problemen kampen of die na schooltijd doelloos over straat zwerven.
Of de brede school ook tot betere leerresultaten leidt, is nog niet echt duidelijk. In sommige kringen is er angst dat de school de leefwereld van het kind te veel gaat domineren en dat ze verantwoordelijkheden van de ouders overneemt. Maar het ministerie van Onderwijs juicht de ontwikkeling van brede scholen alvast toe.
De uitdrukking brede school vinden we nog niet in Van Dale. Dat geldt ook voor het verkleinwoord rugzakje dat in een onderwijskundige context onlangs een figuurlijke betekenis heeft gekregen. Dat gebeurde in Nederland in het kader van het project Weer samen naar school. In Vlaanderen spreken we meestal van inclusief onderwijs. | |||||||||||
RugzakjeHet gebeurt steeds vaker dat kinderen met een handicap niet langer naar het buitengewoon of speciaal onderwijs gaan, maar naar dezelfde gewone school als broer, zus of buurtgenootjes. De achterliggende gedachte hierbij is dat een gehandicapt kind, net als zijn leeftijdsgenootjes recht heeft op een zo gewoon mogelijke schooltijd in een gewone school dicht bij huis, en niet in een aparte instelling, vaak een heel eind verderop.
Integratie van kinderen met een handicap in het gewone | |||||||||||
[pagina 35]
| |||||||||||
onderwijs veronderstelt wel dat op die school een aantal randvoorwaarden vervuld zijn, bv. geen te volle klassen, voldoende geschoolde leerkrachten, aangepaste gebouwen en werkmiddelen. Om tegemoet te komen aan toegankelijkheidseisen, moet de school vaak enigszins verbouwd worden. Drempels moeten worden verwijderd, deuren verbreed, toiletten verbeterd, eventueel liften geïnstalleerd en aangepast meubilair en leermiddelen aangeschaft. De belangrijkste voorwaarde voor integratie van kinderen met een functiebeperking in het gewone basisonderwijs is wel dat schoolleiding en leerkrachten positief staan tegenover integratie van een kind met een handicap. Daarnaast moet er uiteraard ook geld gevonden worden om de schoolaccommodatie te verbeteren, en dienen er voorzieningen getroffen te worden waardoor ondersteuning van kinderen met een handicap in de gewone klas betaald kan worden.
Zo'n voorziening is het zgn. Rugzakje, in Nederland een metafoor voor wat daar officieel leerlinggebonden financiering heet. Ouders van een gehandicapt kind hebben het recht om die school te kiezen die zij het meest geschikt vinden. Als ouders kiezen voor een gewone school en het kind daarvoor extra voorzieningen nodig heeft, kunnen ze daarvoor een indicatie aanvragen. Een onafhankelijke commissie van indicatiestelling bekijkt dan of een kind daadwerkelijk in aanmerking komt voor de leerlinggebonden financiering. Bij toekenning ervan neemt het kind het budget dat bij de indicatie hoort, als het ware in zijn rugzakje van school tot school met zich mee. Zoals een trekker in zijn rugzak levensnoodzakelijke spullen meedraagt, zo krijgt een leerling met een handicap in het gewone onderwijs een figuurlijke rugzak mee in de vorm van een leerlinggebonden budget. Zoals gezegd worden daaruit zaken bekostigd als extra informatie van leerkrachten om het gehandicapte kind te begeleiden, ambulante begeleiders en specifieke onderwijsleermiddelen.
Rugzak(je) (meestal met een hoofdletter) is niet alleen een mooi beeld, maar ook een opvoedkundige verrijking. Het is namelijk duidelijk dat integratie niet alleen een meerwaarde oplevert voor het gehandicapte kind, maar ook voor de school zelf. Een gehandicapt kind kan een positieve invloed hebben op het gedrag van andere kinderen. Ze aanvaarden en helpen elkaar zonder vooroordelen. Zo leren kinderen verantwoordelijkheid te dragen. Integratie kan ook een verrijking zijn voor de sfeer in de groep en een stimulans om elkaar beter te accepteren. Dat geldt des te meer voor allochtone kinderen, hun verdere schoolloopbaan en hun latere integratie in de maatschappij. | |||||||||||
KopklasMisschien belandt zo'n allochtone rugzakleerling later wel in een kopklas. Dat is een extra jaar voor allochtone leerlingen die aan het eind van de basisschool nog onvoldoende taalbagage hebben om naar het voortgezet onderwijs te gaan. In Utrecht is in de jaren negentig voor het eerst met zo'n klas gestart. Men zat er toen met het feit dat er allochtone leerlingen waren die weliswaar de capaciteiten hadden om het onderwijs op minimaal mavo-niveau te volgen, maar die daarvoor aan het eind van de zesde klas (groep acht in Nederland) nog met een te grote taalachterstand kampten. Die leerlingen werden verzameld in een zgn. kopklas. Ze kregen een apart curriculum voorgeschoteld: 70-80% taal, 10% rekenen en een beperkt aantal andere vakken, zoals wereldoriëntatie en gym. Binnen taal lag het accent vooral op (schooltaal)woordenschat en begrijpend en studerend lezen. Zo nodig werden ook andere achterstanden op taalgebied aangepakt.
De Utrechtse kopklas bestaat inmiddels meer dan tien jaar. Aangezien er in Utrecht en omgeving veel basisscholen zijn die leerlingen voor de kopklas leveren, moest de groep gesplitst worden. Er zitten nu kinderen uit 22 verschillende etnische groepen, maar de meeste leerlingen zijn Marokkaans of Turks. In het kopklasschooljaar mogen ze niet ouder zijn dan 14 jaar.
Onderzoek (o.m. door de Katholieke Universiteit Brabant, Tilburg) leert dat kopklasleerlingen een significante vooruitgang boeken, niet alleen op alle deelgebieden van taal, maar ook op het vlak van rekenen en cognitieve ontwikkeling. Ruim 93% van die scholieren haalt een vmbo-tl/mavo-advies of hoger. Voorts blijkt dat er bij de ex-kopklassers in de voorbije jaren nauwelijks sprake is van afstroom, d.w.z. een overstap naar een lager onderwijstype. Een hoopvol teken!
De term kopklas vinden we al in Van Dale (1999): ‘1 klas na de reguliere opleiding gevolgd, m.n. eertijds zevende of hoger leerjaar van een lagere school 2 extra klas tussen de basis- en de middelbare school’. Het is duidelijk dat betekenis 2 in de volgende druk een specifiekere omschrijving of een betekenisaanvulling verdient. Het gaat namelijk om een extra jaar voor allochtone leerlingen die te weinig taalbagage hebben om meteen naar het voortgezet onderwijs over te stappen. De kopklas is dus vooral een bijspijkerklas op taalgebied. Niet te verwarren dus met een brugklas of met een schakelklas. Een brugklas is de eerste klas van het voortgezet onderwijs, waarna de leerling moet kiezen voor een bepaald schooltype. Bij schakelklas denken we aan een klas die een overbrugging vormt tussen twee typen van onderwijs die niet op elkaar aansluiten.
Kansbevordering voor alle kinderen, zeker voor achtergestelde groepen, ‘levensbreed’ leren en zinvolle vrijetijdsbesteding kenmerken het spanningsveld waarbinnen de brede school momenteel in de steigers staat. |
|