Muziek
Feestjaar rond Vlaams-Nederlandse componist
Jacob Obrecht (1457/58-1505)
Rob van der Hilst
Dit jaar is het precies 500 jaar geleden dat een van de grootste Nederlandse polyfonisten, Jacob Obrecht (of Hobrecht), in Italië overleed. Het Holland Festival Oude Muziek in Utrecht besteedt dan ook ruime aandacht aan deze (eertijds) geroemde zanger en (nog steeds) beroemde componist.
Obrecht, Vlaming van geboorte, werkte omstreeks 1475 in Utrecht, vermoedelijk als zangmeester van de toen nog rooms-katholieke Dom of Sint Maartenskathedraal. In die tijd was hij tevens de muziekleraar van de piepjonge Gerrit Gerritszoon uit Rotterdam zoals Desiderius Erasmus mogelijk geheten heeft. Geen wonder dat in het komende festival de Utrechtse Dom het centrale podium zal zijn voor de muzikale kunstvorm waarin Obrecht excelleerde: de polyfonie, het organisch samengaan van onafhankelijke melodielijnen binnen een groots geheel. Tal van missen en motetten in contrapuntische stijl komen daar aan de orde.
De basis van de kerkmuziekhuishouding van de gotische Dom was vóór 1580/81 - toen het zijn identiteit van zetelkerk van de rooms-katholieke bisschop van Utrecht definitief verloor ten gevolge van de Opstand en van de vestiging van het protestantisme - het Gregoriaans, de identiteitseigen eenstemmige kerkzang van de aloude rooms-katholieke kerk. Van oudsher is deze open kerkmuziek in de Utrechtse Dom ten gehore gebracht. Het zingen gebeurde om-en-om, of ‘alternerend’, door het Domkapittel (met of plaatsvervangend voor het kapittel door de vaste kerkzangers of Schola cantorum), tijdens misvieringen en zogeheten Getijden, de vaste gebedsuren van elke dag.
Vermoedelijk vanaf de twaalfde eeuw begon het toenmalige Domorgel een eigen rol te spelen in dit elkaar over-en-weer toezingen. De Domorganist nam dan de rol van een van de twee zanggroepen op zich en maakte van het eenstemmige origineel aldus een meerstemmige bewerking.
Met de gefaseerde opbouw, vanaf 1254, van een nieuw gotisch Domkerkgebouw, volgens filosofische, theologische en ook mathematische criteria en de daaruit voortvloeiende bouwontwerpen over de zoveel kleinere romaanse Dom uit 1023 heen, valt een navenante toename van meerstemmige vocale kerkmuziek over de gehele breedte van de rooms-katholieke kerk waar te nemen. Deze muzieksoort nestelde zich al snel in de rooms-katholieke liturgie, naast het aloude Gregoriaans.
Die ontwikkeling is alles behalve toevallig. De oorsprong van de polyfonie mag dan wel in het eenstemmige Gregoriaans liggen, maar de doorbraak van het christelijke humanisme, de ontwikkeling en bloei van kunsten en wetenschappen, de toenemende zin binnen klooster- en kapittel-gemeenschappen om het steeds complexere ‘denken’ ook in muzikale zin vorm te geven - allereerst in geïmproviseerde vorm, maar later genoteerd - leidde vooral in de Lage Landen tot een ware explosie van compositorische creativiteit, aanvankelijk vanuit twaalfde- en dertiende-eeuwse Italiaanse en Franse hoven en universiteitssteden, vervolgens in noorden van het huidige Frankrijk, in het zuidelijke deel van de Lage Landen. Die creativiteit zou gedurende een vrij lange periode (ca 1400-ca 1600) voortduren als de zogeheten ‘Franco-Vlaamse School’, ‘Vlaams-Nederlandse School’ of kortweg ‘Nederlandse School’.
Enkele namen van deze kunstenaars, die internationaal opereerden en daardoor in vrijwel geheel Europa zeer invloedrijke waren: Guillaume Dufay (ca 1400-1474: eerste generatie), Johannes Ockeghem (ca 1410/20?-1497: tweede generatie), Josquin des Prez (ca 1440-1521: derde generatie), Adriaen Willaert (ca 1490-1562: vierde generatie), Orlandus Lassus (1532-1594: vijfde generatie) en Jan Pieterszoon Sweelinck (1562-1621: zesde generatie, ‘uitbloeier’).
Zelfs Johann Sebastian Bach zong in zijn jeugdjaren als koorzanger dit oude Nederlandse polyfone repertoire in de Sankt Georgskirche van zijn geboorteplaats Eisenach. Zou dit de grondslag hebben gelegd voor zijn enorme talent op het gebied van het contrapunt?
Doordat vrijwel de complete kerkmuziekinventaris van de Utrechtse Domkerk na 1580/81 verloren is gegaan, valt het daar ooit gezongen meerstemmige koorrepertoire niet meer vast te stellen. Dus ook niet wat betreft het repertoire van de ‘tijdelijke Utrechter’ Jacob Obrecht als zangleider, zanger en componist (drie muzikale kwaliteiten in een persoon verenigd was niet uitzonderlijk in die tijd).
De Zwitserse humanist Glareanus meldt in zijn tractaat ‘Dodecachordon’ (1547) dat zijn leraar en vriend Erasmus hem ooit had verteld dat hij in zijn jonge jaren in Utrecht door Jacob Obrecht in de muziek was onderwezen. Dit was dus tijdens het pontificaat (vanaf 1426) van de prachtlievende Utrechtse bisschop David van Bourgondië die, zoals uit documenten blijkt, er een flink muziekensemble op na heeft gehouden met maar liefst twintig zangers en spelers.