Muziek
Muziekbeleid:
De Nederlandse bewindsvrouw voor cultuur moet organisaties voor (oude) Nederlandse muziek versterken, niet opheffen
Rob van der Hilst
Als de Nederlandse staatssecretaris voor cultuur mevrouw Medy van der Laan haar zin krijgt, dan gaan enkele belangrijke muziekinstellingen die de vrijwel permanent bedreigde en daardoor zeer kwetsbare oude Nederlandse muziek nog enigszins ‘boven water’ houden, definitief van het toneel verdwijnen. Het gaat om:
- | het Nederlands Muziek Instituut in Den Haag (NMI); |
- | de Koninklijke Vereniging voor Nederlandse Muziekgeschiedenis (KVNM) te Utrecht; |
- | de stichting DoNeMus te Amsterdam. |
Overheidsbeleid? Overheidswanbeleid zult u bedoelen.
De voorgenomen beleidsexercitie van de staatssecretaris - die, indien gerealiseerd, verdacht veel weg zal hebben van operatie geslaagd, patiënt overleden - vloeit voort uit een pakket van bezuinigingen die de huidige Nederlandse regering van christendemocraten (CDA), liberalen (VVD) en sociaal-liberalen (D66) op vrijwel alle beleidsterreinen aan het doorvoeren is.
De staatssecretaris wil namelijk dat algemene middelen, die ook voor de podiumkunst muziek zijn bedoeld, daar ook echt voor worden aangewend. Klinkt goed.
Zij heeft zogezegd een broertje dood aan het inmiddels wijd vertakte circuit van zogeheten ondersteunende instellingen in het culturele veld: te veel overheadkosten, te veel overlapping qua doelstellingen enzovoort. Een keurig organisatieadviesbureau had dit in opdracht van haar, van het Nederlandse ministerie van Onderwijs, Kunsten en Wetenschap, uitgezocht.
Overheden houden nu eenmaal van tellen, wegen en meten - waar gaat het belastinggeld naartoe? - terwijl het wezenskenmerk van kunst schuilt in de onmeetbaarheid. Ambtenaren op ministeries, die geacht worden stipt uit te voeren wat hun politieke bazen willen, gruwen daar in wezen van. Nu vinden ze de kunst in hun designachtige werkkamers wellicht nog ‘best aardig’, maar het kunstvolk, nee, dat vinden ze eigenlijk niks. Waarom zou je daar meer publiek geld aan besteden dan eigenlijk nodig is? Onder het welgekende motto wie betaalt, bepaalt zullen zij dan ook richting hebben gegeven aan het bovengenoemde onderzoek. Met als ‘verrassende’ conclusie dat er in kunstenland te veel ‘vet op de botten zit’, en dat kan er dus best ‘van afgeschraapt worden’. (Wentel u in politiek jargon en de beeldspraak bereikt weelderige hoogten).
De bovengenoemde instellingen, NMI (beheerder van o.a. de unieke Nederlandse Muziekarchieven), KVNM (o.a. uitgever van wetenschappelijk verantwoorde muziekuitgaven en -studies) en de stichting DoNeMus (die zich overigens meer op de promotie en verspreiding van actuele Nederlandse muziek richt) zijn zulke buitengewoon belangrijke en waardevolle ondersteunende instellingen, met veel expertise op het gebied van de oude Nederlandse muziek. Het zijn deze drie instellingen die de staatssecretaris voor cultuur mevrouw Medy van der Laan voornemens is op te laten gaan in één nieuwe (ondersteunende) organisatie voor de podiumkunsten, of hoe die ook gaat heten. Het is niet uniek: het overkomt ook de podiumkunsten dans en toneel.
Schaalvergroting brengt minder algemene onkosten en betere afstemming op doel en middelen, luidt een taai sprookje uit de organisatiewereld. In de praktijk echter stellen grote organisatorische eenheden, zeker met het voortschrijden van de tijd, hun eigen eisen. Toename van overheadkosten en verlies van inhoudelijke kwaliteit zijn daarvan het gevolg. En steeds verder drijft men af van waar het allemaal om begonnen was: kwa-li-teits-ver-be-te-ring.
Hoe verkeerd zoiets wel kan uitpakken, bewijst de Hogeschool voor de Kunsten Utrecht (HKU). Omdat de muziekvakopleiding (officieel: faculteit muziek) in HKU-verband ‘te duur’ heet te zijn - in werkelijkheid zou het (voormalige) Utrechts Conservatorium als zelfstandige eenheid gemakkelijk zijn eigen broek hebben kunnen ophouden, organisatorisch en financieel - heeft de huidige HKU-leiding voor de Utrechtse muziekvakopleiding een (reorganisatie)plan in petto, als gevolg waarvan tientallen muziekdocenten de laan uit vliegen: in plaats van een-op-een-lessen zouden voor solovakken groepslessen gegeven moeten worden en de kostenverhouding tussen niet-onderwijzend en onderwijzend personeel zal daarbij ongeveer op 45-55% komen te liggen. Elders, in vergelijkbare situaties, bedragen de kosten van het niet-onderwijzende personeel gemiddeld een-derde deel van het totaal aan personeelskosten.
Althans zo heeft het Koninklijk Nederlands Toonkunstenaars Verbond (KNTV) dit inmiddels weten te becijferen. Ook hier geldt dus: vergroten van tal betekent vergroten van last.