| |
| |
| |
Recensies
Opstand der burgers
De diagnose van Michels, de voorstellen van S.W. Couwenberg
S.W. Couwenberg
Opstand der burgers
de Fortuynrevolte en het demasqué van de oude politiek
Civis Mundi Jaarboek 2004
Uitgeverij Damon (Belgische distrubutie Uitgeverij Halewyck, Leuven)
ISBN 90 5573 480 2
Aantal pagina's: 256
Winkelprijs €16,95
Het boek is verkrijgbaar in de boekhandel.
S.W. Couwenberg is niet alleen bekend als oud-hoogleraar in de rechtswetenschappen, hij is eveneens sinds de jaren vijftig publicist en als actief deelnemer erg betrokken geraakt bij het reilen en zeilen van de democratie en van Nederlands democratische samenleving. In het Civis Mundi-jaarboek 2004 verwoordt en verantwoordt hij zijn visie hierop als geëngageerd intellectueel. De neutrale toeschouwer is niet in de buurt. Wel een verdediger van de democratie, zoals die in de liberale beschavingstraditie gestalte kreeg en nu door een nieuwe politieke lijn gered moet worden.
De revolte van Pim Fortuyn, de moord op deze charismatische leider en de politieke verschuivingen nadien vormen het uitgangspunt voor voorstellen om de democratie in Nederland te redden uit een langzaam en gevaarlijk verval. Daarbij ondersteunt Couwenberg zijn belijdenis met rake historisch-politieke schetsen en een haast oeverloos archief. De gloedvolle polemist deinst soms niet terug voor een snelle stelling.
| |
De diagnose van R. Michels
Met A. Lincoln verstaat de academicus de democratie als een bewind van, voor en door het volk, dat wil zeggen met instemming van het volk. Het is niet alleen juridisch-formeel, maar ook materieel te verwezenlijken: democratie is een praktijk, een nooit voltooide en dus permanente opgave ter realisering en instandhouding van de maatschappelijke voorwaarden die nodig zijn voor een effectieve werking van de democratische principes (blz. 192). Tot die opgave behoort het reguleren van machtsprocessen in dienst van de samenleving als geheel en derhalve ook het tegengaan van politieke corruptie en van het naasten van de staatsmacht. Macht is een hard drug.
De toenemende professionalisering en specialisering van onze gekozen elites versterkt de verzelfstandiging van het gezag tot machtselite. Dat is de ijzeren wet van de oligarchisering.
Deze elites scheppen een eigen politieke subcultuur met eigen spelregels, belangen en jargon. Het is de geschiedenis van de democratie in Nederland (en elders). De Duitse sociaal-democratische socioloog R. Michels stelde reeds in 1911 vast dat ook ‘zijn’ egalitaristische linksgerichte partij hieraan niet ontsnapte. Ook in dit Mekka van de gelijkheid zag hij de oligarchisering aan het werk. Het herstel van de breuk tussen de dominante politieke klasse en de bevolking ging hij later net als vele andere ontgoochelden in het fascisme zoeken en in het charismatisch leiderschap. Ook Pim Fortuyn, die de oligarchisering met panache bevocht, heeft tegen deze onterechte verdachtmaking moeten optornen en is er wellicht het slachtoffer van geworden. Net als Couwenberg ervaren heeft, werd Fortuyn door de weldenkende partijen en media verdacht gemaakt. Zou het lukken er een politieke paria van te maken? De vraag is achterhaald.
| |
De Fortuyn-revolte
Het is de verdienste van Pim Fortuyn dat hij onder een regime van regentenpolitiek, technocratisch bewind en consensusdwang een taal gegeven heeft aan de oppositie. De politieke klasse bracht immers geen keuzes meer in de democratische dialoog, lokte steeds minder kiezers, stelde de sleet niet eens vast op de eigen ideologieën, manipuleerde het politieke discours en denken. Belangrijke thema's van de bevolking werden onbespreekbaar gehouden, zoals het onbehagen ten opzichte van het multiculturele gebeuren, de loochening van de Nederlandse identiteit in een moralistisch en kosmopolitisch verhaal, de beslotenheid van de politieke klasse, vormen van bestuurlijke ondoorzichtigheid en de indruk het algemeen belang niet ernstig te nemen.
‘Via Fortuyn kreeg het geminachte klootjesvolk, dat de heersende klasse lange tijd als zwijgende meerderheid had kunnen negeren, plotsklaps een zelfbewuste stem en praatte het brutaal terug tegen de spraakmakende elites van links, die zodoende ineens te maken kregen met het bestaan van een volksopinie naast en tegenover de door hen gedomineerde publieke opinie.’
Couwenberg staat uitvoerig stil bij de reacties op de revolte tegen de oude politiek. Hij weegt de verwijten die Fortuyn te beurt vielen, en wijst op het onevenwichtige, niet-relativerende
| |
| |
van vele verwijten. Hij onderschrijft de extreemrechtse situering van de voorman niet. Alleszins durft iedereen, vriend en vijand, nu te zeggen wat in de bevolking gevoeld wordt, bijvoorbeeld dat het integratiebeleid grotendeels mislukt is (blz. 22). De auteur richt zijn pijlen wel scherp op de naoorlogse bewindvoerders, die nu ook de zuilrichting en de zuillegitimatie missen. Wat betekenen partijen nog?
| |
De voorstellen van S.W. Couwenberg
De nieuwe politiek moet leiden tot politieke structuurhervormingen, een nieuwe politieke cultuur en hervonden sociale cohesie, waarbij de Nederlandse identiteit een voorname rol speelt als dragende kracht en als overkoepelende vorm van maatschappelijke trouw.
De academicus vraagt om de versterking van de kiezersdemocratie, die vóór de invoering van het algemeen kiesrecht bestond en nadien vervangen werd door een partijendemocratie, die thans veel legitimiteit verloren heeft. Hij wil een democratisch beter gelegitimeerd en een doeltreffender functioneel politiek bestel, en laat dat rijmen op kostenbesparing. De politieke cultuur dient democratischer te worden en aan te sluiten bij de rechtsstatelijke principes. Hij wenst politieke verhoudingen die afgestemd zijn op de reële behoeften en problemen van vandaag.
Structureel pleit hij voor de ombouw van het tweekamerstelsel tot twee kamers met een apart domein: dat van de controle en dat van de wetgeving; voor een ander kiesstelsel met een absolute meerderheid als vereiste in de eerste ronde en een tweede ronde tussen de twee kandidaten met het hoogste stemmenaantal bij gebrek aan absolute meerderheid; voor een nieuwe regionale structuur met vier evenwaardige regio's en uitgebreide bevoegdheden in plaats van 12 provincies. Uiteraard betekent dit laatste ook wat inzake de verhoudingen met Vlaanderen.
Deze hervormingen zijn deels ingegeven door het goede in wat de Nederlandse geschiedenis aanreikt, door het groeiende Europese perspectief, door de behoefte aan opwaardering van de oppositiefunctie, de herwaardering van het algemeen belang en de versterking van het democratisch burgerschap. De monarchie is daarbij als politiek strijdpunt niet meer relevant. Wel stelt Couwenberg dat de inschattingen van de koninklijke invloedssfeer bij vele auteurs nogal verschillen. Koningin Beatrix is overigens ‘geneigd de constitutionele ruimte van haar koninklijke invloedssfeer optimaal te benutten’.
| |
De Nederlandse identiteit
Meer dan dertig jaar reeds buigen gereputeerde sociologen zich over het verschijnsel van de etniciteit als bron van sociale identificatie en als dynamisch gegeven in de sociale emancipatie.
Met des te meer verwondering ziet Couwenberg hoe moeizaam dit besef in intellectueel Nederland doorgebroken is. Door een samenspel van lijnen, de oorlog, de perversiteit van vele nationalismen toen, het kosmopolitische moralisme, ideologische suprematie van vormen van links, die het onderwerp tot taboe verklaarden, is Neerlands intellectuele elite aan de zelfopheffing begonnen, los van de bevolking en in tegenspraak met het duiden van eigen Nederlandse trekjes ...
Voor de oud-hoogleraar is die identiteit een complex gegeven, dat hij evenwel heel essentieel vindt als vorm van sociale cohesie en als concrete kring waarin het algemeen belang vorm moet krijgen. De Nederlandse identiteit, onder meer gegrond op de gemeenschappelijke taal, de gewoonten, het gemeenschappelijk verleden, de overleg- en andere tradities, de ontwikkelde levensstijl, is geen statisch gegeven. Ze sluit andere identiteiten en het plurale niet uit. Ze lijkt veeleer politiek dan cultureel gezien te worden in Nederland. Enkele aspecten brengt Couwenberg speciaal naar voren: de multiculturele traditie en de consensustraditie, de regententraditie versus de egalitaire traditie, de moralistische, pragmatische en feminiene trekjes. Met dit laatste bedoelt hij de op zorgen dienstverlening gerichte instelling.
De nationale dimensie past in de ontwikkeling van een Europees en een wereldburgerschap. De beschavende rol van een politieke beleidsvisie dient gericht te zijn op het waarborgen en het beleven van identiteiten in kleinere verbanden, als uitgangspunt voor de ontwikkeling naar steeds breder wordende cirkels van inclusiviteit en solidariteit (blz. 215).
Om de correcte plaats van Nederland en de Nederlanders in de Europese ruimte te waarborgen moet dringend meer werk worden gemaakt van een daadwerkelijke Benelux-unie, veeleer dan van het nastreven van ad-hocallianties met grote buren.
Nog urgenter is de cultivering van een Nederlands-Vlaams wij-gevoel. De auteur steunt de fusie tussen de Taalunie en het Cultureel Verdrag Vlaanderen-Nederland en haar Commissie. Het getreuzel van Nederlandse zijde inzake de IJzeren Rijn en de Westerschelde hindert hem.
In een laatste paragraaf vraagt hij zich af of de huidige band met de Antillen nog een Nederlands belang is. Hij pleit voor een ontwikkelingsrelatie met Aruba en de Antillen als geprivilegieerde gebieden.
Van dit tegendraadse boek van S.W. Couwenberg worden hier enkele grondlijnen zichtbaar - hopelijk ook een beetje de gedrevenheid van de auteur én de vreugde die hij beleeft aan paradoxale tegenstellingen, zoals het samengaan van veranderingsdynamiek en conservatieve cultuurkritiek.
Marc Cels
| |
| |
| |
De Verlichting, wegbereider van de 20ste eeuw
De Verlichting in Europa, aspecten van de 18de eeuw. Uitgave van van de Vereniging Vlaamse Leerkrachten (VVL vzw) € 6,00 per deel; drie delen samen € 14,00 - excl. verzendkosten (€ 2,-). Bestellen kan uitsluitend bij Vereniging Vlaamse Leerkrachten (VVL), Zwijgerstraat 37 2000 Antwerpen, tel. 0(032) 3-2389020, fax 0(032)3-2484799 e-post: vvl-onderwijs@pandora.be, internet: www.vvl-onderwijs.be
Voortdurend wordt vandaag aan de Verlichting gerefereerd. Dat is drie à vier jaar geleden begonnen. De Verlichting wordt nu gebruikt als een kapstok om de eigen opvattingen van onafhankelijk en progressief denken aan op te hangen. Ze dient om de liberale tot libertijnse morele gedragingen die men aanhangt, te rechtvaardigen. Ze is ook geschikt om de persoonlijke twijfel of afwijzing van religie en godsdienst in een bredere context te plaatsen. Refereren aan de Verlichting maakt, zo redeneren velen graag, meteen de discussie overbodig. Haar gezag is als van een boek der boeken.
Maar is dit wel zo? Is de Verlichting als een eenduidige abstractie te begrijpen? Of waren er vele Verlichtingen? Was er in de Verlichting één lineaire, eventueel progressief te noemen evolutie of opgang? Of waren er allerlei evenwichtsoefeningen en pendelbewegingen?
Op die vragen geeft de driedelige publicatie De Verlichting in Europa, aspecten van de 18de eeuw van de Vereniging Vlaamse Leerkrachten (V.V.L. vzw) een aantal genuanceerde antwoorden.
| |
De Verlichting in Europa, beknopt
De Verlichting was een boeiende cultuurstroming, een soort neohumanisme met een sterke zelfbewustheid van wie erin participeerde. Ze trok de kerngedachte van de Renaissance door, de verzelfstandiging van de denkende mens. Ze was een krachtmeting van de ratio met de grenzen van het denkbare. Ze was voor het gevoel een uitdaging om zich staande te houden en zich emotioneel-intelligent aan de redelijkheid van de Verlichtingsdenkers op te dringen, en om de consequent bevochten redelijkheid niet met pathos te contamineren.
Vele Verlichtingsdenkers waren religieuzen of hadden hun opleiding in de jezuïetencolleges gekregen. Anderen waren autodidacten, enkelen waren ongelovig opgevoed en hadden geen affiniteit met de westerse religiositeit. Het duurde tot ca. 1770-1775 eer de Verlichting met openlijke ongelovigheid en materialisme zonder gêne wilde omgaan.
De snel opkomende vrijmetselarij drukte haar religieuze instelling uit met een conventioneel vertrouwen in het bestaan van een Opperbouwmeester van het heelal. Genootschappen en conversatiegroepen leefden met de geruststelling van een gemakkelijk deïsme, een levenshouding op basis van wat christelijke resten en humane, redelijke waarden.
De Verlichtingsdenkers en wetenschappers staafden hun inzichten met experimenten; die leidden tot bevindingen en kennis. Zij verlegden voortdurend de grenzen van het menselijk kunnen. Werden ze zelf niet hoogmoedig, anderen grepen hun ontdekkingen aan om er economisch voordeel uit te halen. Zo werd de Verlichting uit haar rijkdom aan onbaatzuchtige theorieën en uit haar ideëel maatschappelijke gedachtearsenaal neergetrokken.
Decennialang had ze alles voorgeproefd, voorgezegd, voorgekund. In den beginne was ze woord geweest. Voor actie op het maatschappelijke terrein was ze te heterogeen, te veel op persoonlijke waarheid en op zelf verworven vrijheid (emancipatie) gericht. Daardoor bleef ze ten slotte slechts woord.
Degenen die na de twee à drie generaties Verlichtingsdenkers kwamen, gebruikten het erfgoed van de Verlichting als grabbelton voor staatkundige en juridische vernieuwingen, trokken in de wetenschappen consequent de verzakelijking van het denkwerk door. Maar tegelijk overspoelde een vloedgolf van gevoel, met golftoppen van romantiek, mysticisme en symbolisme het door de Verlichting omgeploegde en in cultuur gebrachte landschap van levensbeschouwelijke gedachten en inzichten.
| |
Opvatting en inhoud van de cahiers
De Verlichting in Europa is geschreven met een objectieve instelling, zij het vervuld van bewondering voor de denkkracht en durf van de 18de-eeuwse intelligentsia. In drie cahiers, samen 144 pagina's, brengt auteur Pieter De Meyere de belangrijkste gegevens naar voren. Die leidt hij vaak in of verduidelijkt hij door achtergrondinformatie en situering in de historische context. Daarbij verrast hij de lezer, die vaak alleen maar vertrouwd is met de Verlichting in Frankrijk, met totaal onverwachte of vergeten gegevens.
Grote nieuwswaarde hebben zijn bijdragen over de twee Nederlandse contreien: de Republiek van de Verenigde Nederlanden en de zgn. Oostenrijkse Nederlanden.
De Verenigde Provinciën behoorden samen met Groot-Brittannië en Frankrijk immers tot de grondleggers van de Verlichting. Zoals de inzichten van de laatste twee in Noord-Amerika doordrongen, zo reikte de invloed van de Verlichting van de modelstaat Verenigde Provinciën tot in Japan. Aan de drie grondleggers is het eerste cahier integraal gewijd.
In het tweede cahier valt de bijdrage aan de Verlichting van de Oostenrijkse Nederlanden op. Ze kwam tot stand deels dankzij deels ondanks de Oostenrijkse regering van Maria The- | |
| |
resia en Jozef II. De relatieve welvaart van de Zuidelijke Nederlanden valt in de tijd samen met de afname van de internationale macht van de Verenigde Provinciën.
In het derde cahier, dat o.m. handelt over de vrijmetselarij en de wetenschappen, komt de bijzondere bijdrage aan de Verlichting van de Purmerendse arts en burgemeester Bernard Nieuwentyt aan bod, naast de specifieke betekenis van de Leuvense onderzoeker Jan Pieter Minckelers (afkomstig uit Maastricht) voor de ballonvaart.
De Verlichting in Europa is uitgegeven in DIN A4-formaat. De meeste illustraties zijn niet zomaar verluchting van de tekst, maar vullen die passend aan. Het notenapparaat is overvloedig, evenals de bibliografie.
Herman Gevaert
| |
Leeskracht!
Mark van Bavel, Cor Geljon, Helma van Lierop-Debrauwer, Anne-Mariken Raukema, Dick Schram, Jan Staes, Dirk Terryn en Toin Duijx (eindred.), Biblion en Davidsfonds/Infodok, 2004, 88 p., ISBN 90 76830 15 0. Prijs: € 9,95
Een groep auteurs schreef een gids voor literaire competentie op school. Zij vinden terecht dat boeken naast een didactische ook een literaire waarde hebben. Leerkrachten hebben daar vaak te weinig aandacht voor. Vaak weten ze niet eens hoe ze dit moeten aanpakken.
Leeskracht bestaat uit vijf delen, die samen de belangrijkste aspecten van de literaire competentie bestrijken. Het boek werd opgevat als een module. Binnen elk blok wordt het doel aangegeven, gevolgd door een stukje theorie met opdrachten.
De literaire ontwikkeling verloopt niet bij elke lezer op dezelfde manier of in hetzelfde tempo. Lezers maken een ontwikkeling mee die al bij het voorlezen op heel jonge leeftijd begint. Ook de sociale achtergrond van de lezer speelt hierin mee: thuis wordt er al dan niet gelezen, soms wordt er een andere taal dan Nederlands gesproken ... Een goede leerkracht zal met deze factoren rekening houden. In het algemeen neemt literaire competentie toe met de leeftijd van de lezer. Deze ontwikkeling gaat niet vanzelf, maar moet worden getraind. Er worden verschillende modellen aangereikt om de stadia in de leesontwikkeling te onderscheiden. Vaak staan ze bloot aan veel kritiek maar toch hebben ze een praktische waarde voor het werken op school. Er zijn methoden ontwikkeld om de leesbaarheid van boeken vast te stellen maar het resultaat is niet altijd bevredigend. Het bekendst is wel de indeling in AVI-niveaus die vaak de leestechnische vaardigheid probeert te ontwikkelen maar tegelijkertijd bij de lezer het leesplezier ontneemt.
Binnen de jeugdliteratuur zijn veel genres te ontdekken, van prentenboeken tot realistische romans. In het tweede deel wordt er dieper op ingegaan. Eén genre is typisch voor de jeugdliteratuur: het prentenboek. Kenmerkend is dat in een prentenboek het beeld even bepalend is voor de inhoud als het woord. Het idee dat prentenboeken alleen voor jonge kinderen zijn, is inmiddels achterhaald. Vaak tot wanhoop van bibliothecarissen die vaak niet weten bij welke leeftijdscategorie sommige prentenboeken geplaatst moeten worden.
In het derde hoofdstuk wordt de analyse van verhalen onder de loep genomen. Kennisneming en bewustwording van de manier waarop verhalen worden verteld zijn belangrijke ingrediënten van literaire vorming. Er wordt aangegeven hoe je de personages in een boek kunt leren kennen en welke normen en waarden zij hanteren. Een schrijver kan verschillende vertelperspectieven hanteren, hij kan voor een chronologische of voor een niet-chronologische volgorde de gebeurtenissen vertellen. Schrijvers manipuleren met de tijd, ze passen soms kunstgrepen toe. De lezer krijgt hierin een dieper inzicht.
De lezer wil vaak zijn mening over een boek kwijt. In het vierde deel gaat het over spreken over lezen. Aidan Chambers met zijn boek Vertel eens is hiervoor de inspiratiebron. Toch zijn de hulpvragen van Judith Langer een praktische aanvulling voor gebruik in de klas.
Het beoordelen van literaire kwaliteit is een lastige aangelegenheid, zeker in de wereld van de jeugdliteratuur. Er zijn critici die zweren bij een hoge literaire kwaliteit zonder rekening te houden met de lezer. Bij anderen staat het leesplezier van de lezer voorop. Volgens de auteurs is het niet zo dat er een strikte tweedeling aan te brengen is tussen literair goede en literaire minder goede boeken. Aan het niet-literaire uiteinde staan de serieboeken van uitgeverij Kluitman of de Blinker-boeken van Marc De Bel. Aan het andere, literaire uiterste staan bijvoorbeeld Bart Moeyaert en Anne Provoost. Vaak is er ook een middenweg: boeken die heel toegankelijk zijn geschreven en toch literair worden gewaardeerd. Heel interessant is de beschrijving van de argumenten om literair goede boeken te onderscheiden.
Jury's gevormd door volwassen deskundigen hanteren natuurlijk literaire criteria, maar menen ook dat jonge lezers niet onderschat moeten worden. Elke lezer heeft zo recht op zijn eigen boeken. De auteurs onderstrepen dat de ontwikkeling van de literaire competentie een heus leerproces is. Binnen dat ontwikkelingsproces kan er ook heel goed plaats ingeruimd worden voor spannende en niet zo literaire boeken. Een belangrijk en breed besluit.
| |
| |
Leeskracht! werd speciaal ontwikkeld voor docenten en studenten van de Nederlandse pabo en de Vlaamse lerarenopleiding. Een absolute aanrader voor al wie te maken heeft met de wereld van de jeugdliteratuur: leerkrachten, ouders, bibliothecarissen, leesbevorderaars en recensenten.
Wally De Doncker
| |
Belgisch politiek jargon
Bert Bultinck, Wetstratees - ‘naar de burger toe’, Standaard Uitgeverij, Antwerpen, 2004, 160 pp., ISBN 90 02 21404 9. Prijs: € 15,95.
Wetstratees is een woordenboekje van 160 bladzijden waarin termen, uitdrukkingen, namen van instellingen en structuren uit de politiek - vooral de Belgische politiek - uitgelegd worden. De auteur - Bert Bultinck, doctor in de taalkunde en freelance schrijver voor onder meer De Morgen - heeft ‘geprobeerd om beknopte en vlot leesbare schetsen te maken van de belangrijkste hete hangijzers van de jongste twee federale regeringen, met een nadruk op de gebeurtenissen van de afgelopen twee jaar’ (p. 5). Het gaat dan bv. over opendebatcultuur en papieren voorzitter. Maar daarnaast bevat dit woordenboek ook namen van typisch Belgische structuren en instellingen (alarmbelprocedure, Arbitragehof, cordon sanitaire, gemeenschap, gewest, opvolger en faciliteitengemeente), politieke (en economische) termen en namen van instellingen die ook in Nederland gebruikelijk zijn (backbencher, coalitie, conjunctuur, Europees parlement, Europese Commissie, inflatie, lobbyen en recessie), informele, eufemistische en sloganachtige Belgische-Nederlandse uitdrukkingen (filibusteren ‘het parlementaire werk vertragen door eindeloos redevoeringen te houden’, foertstem ‘stem voor een niet-traditionele partij uit onvrede met de politieke wereld’, leefloon ‘bestaansminimum’, praatbarak ‘parlement’, een stap terugzetten ‘aftreden’, het gat in de haag (metafoor voor onverdraagzaamheid en verzuring in de maatschappij), de kloof met de burger), Belgisch-Nederlandse bijnamen en metonymische benamingen (Cremlin ‘gemeentehuis van Aalter’ (naar burgemeester Pieter De Crem), Glazen huis ‘gebouw van het Vlaams
Parlement’, IJskonijn ‘Karel De Gucht’, (da) joenk ‘Guy Verhofstadt’, loodgieter ‘vooral Jean-Luc Dehaene’, mestkever ‘verkozene van het Vlaams Blok’, Teletubbies ‘de vier belangrijkste sp.a'ers’, Melsenstraat ‘VLD-hoofdkwartier’, Guimardstraat ‘koepel van het Vlaamse katholieke onderwijs’ en Wetstraat ‘de Belgische federale politiek’.
Soms wijst de auteur erop dat het om typisch Belgisch-Nederlands gaat (zijn verantwoordelijkheid opnemen, omzendbrief), maar meestal blijkt het Belgisch-Nederlandse karakter uit de omschrijving. Zelfs sommige niet-standaardtalige Belgisch-Nederlandse termen zijn in dit woordenboek opgenomen (mandataris ‘verkozene, kamerlid, senator, parlementslid, gemeenteraadslid ...’, legislatuur ‘zittingsperiode, kabinetsperiode’ en cumul ‘cumulatie’), zonder dat de auteur enige aandacht aan het niet-standaardtalige karakter ervan besteedt. Dit is een gemiste kans, want er is wel meer Belgisch-Nederlands politiek jargon dat niet tot de Nederlandse standaardtaal behoort: een wet stemmen ‘een wet aannemen’ en in het parlement zetelen ‘in het parlement zitten, zitting hebben’. Die twee wendingen gebruikt de auteur zelfs nietsvermoedend in enkele lemma's, want anders had hij er misschien een lemma van gemaakt. Een wet stemmen en in het parlement zetelen zijn namelijk onvervalst wetstratees, Belgisch-Nederlands politiek jargon dus, maar dat is de auteur blijkbaar ontgaan. En ten slotte ontgaat het mij waarom naar de burger toe als wetstratees en zelfs als ondertitel opgenomen is. De vage wending naar ... toe is naar mijn smaak helemaal geen wetstratees. De wending komt in het algemene taalgebruik van veel Vlamingen en Nederlanders voor, dus ook buiten de politiek. Wetstratees is dus eerder een boekje om nu en dan eens in te grasduinen, dan om echt iets in te leren over Belgisch-Nederlands politiek jargon, want naast een wet stemmen en in het parlement zetelen komen ook ze zijn niet in aantal ‘het quorum ontbreekt’, barema ‘loonschaal,
salarisschaal’, drukkingsgroep ‘pressiegroep’, een parlementair ‘parlementslid, parlementariër’ enzovoort, enzovoort, enzovoort in Belgisch-Nederlands jargon voor, maar in dit boekje zult u er niets over vernemen.
Peter Debrabandere
| |
Beroepsnamen
J.B. Glasbergen, Beroepsnamenboek - Beroepsaanduidingen voor 1900 in Nederland en België, L.J. Veen / Het Taalfonds, Amsterdam, 2004, 576 pp., ISBN 90 204 0459 8. Prijs: € 45,-.
Dit beroepsnamenboek bevat meer dan 25.000 namen van zowel oude als nog bestaande beroepen. Enkele voorbeelden: balsanenmaker ‘die vanen maakt’, corduanier, darinkdelver, dubbelaarster, flessiaan ‘brandewijnverkoper’, jezusmaker ‘maker van kruisbeelden’, karossier, kipersoldrager, ladenmaker, limeniasdrukker, meekroter, pannenpopper, poonschipper, ravodeur ‘voddenraper’, schouwschuiver, tabellioen ‘notaris’, vestmeester, waterbrander ‘destillateur van sterke drank’.
De meeste namen worden gedateerd, d.w.z. dat de eeuw wordt meegedeeld vanaf wanneer het woord voorkomt. Dat is op zich al een zware opgave, want dat veronderstelt dat de auteur dan alle mogelijke bronnen heeft nage- | |
| |
plozen waarin beroepsnamen voorkomen. Ik geef maar een paar voorbeelden. Looddekker en Kokelaar worden in de 15e eeuw gedateerd, maar ik noteerde Lo(e)ddeckere en Kokelare al in de 14e eeuw in Kortrijk. Schorsmaler zou pas 16e-eeuws zijn, maar eveneens in Kortrijk was er al in 1370 een scorsmaelre.
Soms wordt er ook de vindplaats aan toegevoegd en soms ook een oud excerpt. Uiteraard volgt dan de verklaring van het woord. Het boek bevat dus wel een ongemeen grote hoeveelheid beroepsnamen, maar volledig is het allerminst. Daarvoor had de auteur nog talloze andere publicaties moeten naslaan. Vier bladzijden bibliografie is voor de gestelde opdracht werkelijk te weinig. Ik zou hier een hele reeks werken kunnen opsommen die gebruikt hadden moeten worden. Maar laat ik volstaan met de vermelding dat het Vroegmiddelnederlands Woordenboek ontbreekt, hoewel het toch al in 2001 verschenen is. Het is dus duidelijk dat het boek niet volledig kan zijn. Ik noem hier slechts enkele ontbrekende namen uit mijn materiaal. Uit 15e eeuw: blauwer, plaasteraar, raamhouder, tempelaar, tiendenaar, uit 14e eeuw: boteraar, braamsnijder, musblazer, muser, plaatmaker, plankenaar, poortmaker, zoutenaar. En ik vraag me af waarom karossier en tabellioen wel werden opgenomen en waarom carlier en carpentier niet.
Ik wil ook nog even op de misleidende ondertitel ingaan. Met ‘België’ wordt de indruk gewekt dat ook Franse beroepsnamen werden opgenomen. De titel had dus moeten luiden ‘in Nederlandstalig België’ of ‘Nederlandse beroepsnamen in Nederland en België’.
Is het boek niet echt volledig, het is toch een buitengewoon rijke verzameling oude beroepsnamen, waarmee heemkundigen, genealogen, historici en archivarissen hun voordeel zullen doen.
Frans Debrabandere
|
|