Neerlandia/Nederlands van Nu. Jaargang 108
(2004)– [tijdschrift] Neerlandia– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 25]
| ||||||
Kroniek
| ||||||
Tien jaar Verdrag in historisch perspectiefAls eerste spreker trad op prof. dr. Jan De Groof (regeringscommissaris UA en LUC), medesamensteller van het boek. Eén en toch apart, zo typeerde De Groof met een verwijzing naar het prachtige werk over de kunst van de Lage Landen van Ludo Beheydt de verhouding tussen Nederland en Vlaanderen. De onenigheden zou je in dat perspectief als familievetes kunnen zien. Een tikje andere belichting van dezelfde verhouding haalde De Groof aan van Paul Beugels: Vlaanderen en Nederland zijn ‘bondgenoten in cultuur’. Ze zijn, weer anders bekeken, cultureel gezien complementair. Een feit is dat de beide landen sedert hun scheiding uiteen zijn gegroeid. Maar ze zijn en blijven toch historisch verbonden en willen dat ook zijn, getuige niet alleen de viering van het tienjarig bestaan van het Cultureel Verdrag, maar ook van de opening, een dag eerder, van het Vlaams-Nederlands Huis in Brussel, uitgerekend naast dezelfde Muntschouwburg waar in 1830 de opera De stomme van Portici het startsein was voor de ongeregeldheden die zouden leiden tot het definitieve einde van het gezamenlijke Koninkrijk. Het is, zo voelden ook de toehoorders het, toch een knipoog van de geschiedenis. De Groof wees nog eens op de bedoeling van het verdrag: er wordt gesproken over onderlinge afstemming en gemeenschappelijk beleid, en inderdaad, daar zou het - met respect voor wat er al gebeurd is - toch nog veel meer van moeten komen. Als we naar de situatie van beide landen tien jaar na het Verdrag gaan kijken, dan zien we conflicten als die over de IJzeren Rijn en de uitdieping van de Schelde, en we zouden verschillen in aspecten als inburgering, ruimtelijke ordening, Benelux enz. goed moeten bezien. Maar het is er tien jaar na dato al met al beslist beter op geworden. | ||||||
Horizontale cultuuruitwisseling tussen Europese landen een noodzaakProf. dr. Abraham de Swaan (voorzitter Amsterdamse school voor sociaal-wetenschappelijk onderzoek) sprak in zijn betoog ‘De samenwerking Nederland-Vlaanderen gezien vanuit Amsterdam. Enkele stellingen’ over de Vlaams-Nederlandse samenwerking in het perspectief van een Europa XL, de extra grote maat die onze statenbond nu kent. Het zijn, memoreerde De Swaan, teleurstellende, eigenlijk mopperige Europese verkiezingen geweest. Die mopperigheid heeft veel te maken met de onvolkomen ingroei van Europa in de nationale politieke cultuur, die overigens ten dele ook gewenst is. In alle landen vonden parallelle discussies over dezelfde zaken plaats en dat is natuurlijk vanuit de Europese gedachte niet iets om blij mee te zijn. Komt dat nu door al die verschillende talen? Wel, aldus De Swaan, zij vormen een stremming, maar zeker niet de enige. Want hoe zit het dan met barrières als die tussen Duitsland en Oostenrijk, Engeland en Ierland en, het onderwerp van de bijeenkomst, Nederland en Vlaanderen? Het zijn barrières die ons in ieder geval belemmeren te communiceren en die leiden tot een onmerkbaar terugtrekken in het eigen land. De nationale zwaartekracht wordt gevormd in en vanuit de publieke debatten in de onderscheiden landen, die zich in eerste instantie richten op het eigen publiek. Je zou vanuit die waarneming kunnen zeggen dat er vele intellectuelen in Europa zijn, maar weinige van Europa. Enkelen, zoals Eco en Finkielkraut, is het gelukt meteen Europees aan te slaan, maar zij waren in feite de grens al over: hun roem kwam langs de weg van het essay, waarvan de kracht van het betoog mede wordt bepaald door de stijl. Die stijl is er een van en in de eigen cultuur, in kranten, tijdschriften en andere cultuurgebonden middelen. In feite komt de Europese | ||||||
[pagina 26]
| ||||||
cultuur vanuit Engelstalige kranten als de Herald Trubune. En dan volgt een zin die scherp is blijven hangen: het Engels is zo bezien een zegen, maar diezelfde zegen leidt ertoe dat we elkaars culturen leren kennen via Londen en Amerika. Het wordt langs die weg bijna ondoenlijk te weten welke Spaanse of Finse topfilms er zijn, welke de huidige hogere cultuuruitingen in onze Europese landen zijn. Het is volgens De Swaan dan ook de allerhoogste tijd dat er een horizontale uitwisseling opkomt. Daarin kunnen Nederland en Vlaanderen een verbindende rol spelen voor resp. de Duitse en Franse cultuur. Beste Lagelanders, zo besloot De Swaan, veel is er nog niet bereikt, maar dat komt nog wel. Die positieve invalshoek kon de aanwezige Lagelanders wel bekoren. | ||||||
Het verdriet van Vlaanderen of de verdieping van de Schelde‘De samenwerking Vlaanderen-Nederland, gezien vanuit Antwerpen’ was een opmerkelijke bijdrage uit de economische hoek van afgevaardigd bestuurder Gemeentelijk Havenbedrijf Eddy Bruyninckx. Hij vroeg zich af of de wijze waarop Vlaanderen en Nederland met de economische vraagstukken omgaan, nog te vatten viel onder het begrip samenwerking. De Schelde: niets bindt Nederland en Vlaanderen zo sterk als de Schelde. Maar wordt het Scheldeverdrag nu bepaald door het streven naar goed nabuurschap of door concurrentie-overwegingen en eigenbelang? Bruyninckx wil maar meteen duidelijk zijn: er valt een obstructieve houding van Nederlandse zijde waar te nemen tegenover de Vlaamse verzuchtingen. Bij de vraag naar verbetering, zo stelt Bruyninckx vast, gaat het niet zozeer om verbetering van de concurrentiepositie als wel om het achterland, dat ecologisch en economisch het beste aansluit bij de Antwerpse haven, te bedienen. En daarmee is Rotterdam indirect ook gediend. Meer dan vijf jaar geleden kwamen de toenmalige eerste ministers Dehaene en Kok overeen dat de eventuele verdieping van de Westerschelde geïntegreerd moest worden in een totaalaanpak van de rivier en via een langetermijnvisie tot aan 2030. Het is niet gegaan zoals werd verwacht. Natuurlijk, de huidige natuur- en veiligheidsproblematiek, die anders omgaat met waterbeheer en natuur, speelt een grotere rol in het beleid dan voorheen. ‘Maar’, vraagt Bruyninckx zich af, ‘moet het verwondering wekken dat zij, die het dichtst bij het scheepvaartgebeuren staan en die de acute noodzaak van een verdieping elke dag vaststellen, op zijn zachtst gezegd deze aanpak niet als een uiting van goed nabuurschap ervaren? Gevoelens van “eigenlijk willen de Nederlanders dit niet” steken daarbij onvermijdelijk de kop op.’
En inderdaad, Nederland heeft wel wat uit te leggen. Bruyninckx somde de noodzakelijkheden nog eens op:
En zo bleef ook de hele zaal zitten met de vraag: waarom gebeurt het nu eigenlijk niet? | ||||||
Het boek en het besluitDe secretaris-generaal van het Davidsfonds, de heer Norbert D'hulst, kon overgaan tot de uitreiking van de eerste exemplaren van Gedrag na verdrag. Hij beleefde er zichtbaar genoegen aan, dat naar aanleiding van deze tiende verjaardag van de CVN vanuit het Davidsfonds een zo omvattend gestelde balans en visie op de toekomst voorgelegd kon worden. Ook voor minder kon hij trots zijn, het boek mag er wezen: na een inleiding door de eerste ministers van beide cultuurpartners (Balkenende en Somers) wordt de lezer in tweeëntwintig korte, pregnante en heldere artikelen op de hoogte gesteld van de diverse culturele situaties tussen of in Nederland en Vlaanderen. D'hulst bracht de oorsprong en de cultuurtaak van het Davidsfonds (1875) nog eens in herinnering via de naamgever, Jan Baptist David, die samen met Jan Frans Willems de Maatschappij tot bevordering van de Nederlandse Taal- en Letterkunde stichtte. Het Davidsfonds heeft de ‘Lagelanders’ vanuit zijn taak in ieder geval verblijd met een boek dat zij zeker moeten lezen. Prof. dr. Annick Schramme (lid van de jarige Commissie en voorzitter van de Raad voor Taal en Letteren van de NTU) besloot de bijeenkomst met een positieve blik op de samenwerking tussen Nederland en Vlaanderen, die wat de Nederlandse Taalunie betreft zeer intens is. Natuurlijk zijn er lastige economische en ecologische dossiers, maar Noord en Zuid hebben nieuwe uitdagingen, waar zij zich gezamenlijk en met overtuiging aan kunnen zetten: het buitenlands cultureel beleid, de verengelsing, de verdragen van de Benelux. Kortom: de beleidsverantwoordelijken zouden alerter moeten zijn op de inhoudelijke meerwaarde van een gezamenlijke aanpak. En na deze terechte aansporing kon men napraten in de prachtige omgeving die het Museum voor Schone Kunsten de gasten bood. |
|