Nederlands van Nu
Jaargang 52 - mei 2004
Schuren en zolders
Frans Debrabandere
Het woord schuur is al een oud erfwoord. Het Middelnederlandse woord scure kennen we sinds 1240 uit een Limburgse tekst. Het is ongetwijfeld al Oudnederlands. In het West-Vlaams, waar een u voor een r een eu geworden is (b.v. zeur ‘zuur’, deuren ‘duren’), is de schuur een scheure. Schuur, Schuer is ook Nederduits. Oudhoogduits scûr betekende ‘afdak’, Middelnederduits schûr ‘beschutting, schuur’, IJslands skûrr ‘stalletje, kraampje’. Daarnaast Oudhoogduits skiura, scûra, Middelhoogduits schiur(e), schiuwer, Middelnederduits schüre. Het woord schuilt in Latijn obscurus ‘donker’ en bevat de Indogermaanse wortel *skeu- ‘bedekken’. Aangezien veel plaatsen naar de er aanwezige schuur vernoemd werden, komt schuur in veel plaatsnamen en familienamen voor: Van der Schure(n), van der Schuere(n), van der Scheuren, van der Schuren en met tot ver samengetrokken vander: Verschure(n), Verschuere(n), Verscheuren. Afleidingen daarvan zijn: Schuurman(s), Schurmans, Schuer(e)mans, Scheur(e)mans.
Die Indogermaanse wortel schuilt ook in het Duitse woord voor schuur, nl. Scheune. Dat woord luidde in het Oudhoogduits scuginna ‘schuurtje, overdekte plaats’. Door syncope van de g tussen twee klinkers (vgl. regen, Engels rain, West-Vlaams rein) werd het in het Middelhoogduits schiun(e), Middelnederduits schüne. Die ü werd gediftongeerd tot eu (vgl. liute > Leute) en dat gaf Scheune.
Het woord Scheune is wel het Hoogduitse woord, maar dat wil nog niet zeggen dat het in het hele Duitse taalgebied tot de dagelijkse taal behoort. We zeiden boven al dar in het Nederduits - dus in Noord-Duitsland - schuur voorkomt. Maar de normale Duitse klankontwikkeling van Oudhoogduits skiura is Scheuer. Onze schuur beantwoordt aan Scheuer, zoals duur aan teuer, vuur aan Feuer. Het woord Scheuer is gebruikelijk in het zuidwesten van Duitsland.
In het zuidoosten (Beieren, Oostenrijk) is een schuur een Stadel en dat woord kennen we van de tv-uitzending Musikantenstadel, dat bij een andere zender nl. Musikantenscheune heet. Het woord luidde in het Oudhoogduits stadal ‘graanschuur’, Middelhoogduits stadel ‘schuur, woning’, Oudsaksisch staδal ‘stelling’. Het is hetzelfde wood als Engels staddle ‘onderbouw’. Het woord bevat de stam van staan, stehen, stellen.
Een oud woord voor een bepaald soort schuur is het Middelnederlandse en Middelnederduitse woord spiker, spijker. Dat was een voorraadschuur, bepaald een graanschuur. Een Gentse tekst uit 1288-1301 luidt: elc huut die vort tfleeshuus comt ofte vor den spikere omme te vercopene. Het woord klonk in het Oudsaksisch spîkari en gaat terug op Laatlatijn spicarium, een afleiding van spica ‘korenaar’, waaruit het Franse épi ontstaan is. Door de Hoogduitse klankverschuiving heeft het Oudhoogduits het Latijnse woord verschoven tot spîhhâri en door de diftongering van de lange î ontstond het Duitse woord Speicher voor ‘voorraadschuur, graanschuur, pakhuis’. Via de betekenis ‘graanzolder’ is het woord in het West-Middelduits en het Zuid-Duits ‘zolder’ gaan betekenen.
Ook het Engelse woord voor schuur, nl. barn, is oorspronkelijk een graanschuur. Oudengels bern, beren, berern is samengesteld uit bere ‘gerst’ en ern, aern ‘huis’.
Zo is eveneens de Franse schuur een graanschuur. Grange is nl. de Franse voortzetting van Latijn granica, afgeleid van