nog te bevorderen. In de tweede helft van die eeuw is die gedachte afgezwakt tot een streven naar culturele integratie. De Nederlandse Taalunie is daar sinds 1980 de institutionele belichaming van. Spoedig is evenwel gebleken dat ook dat te hoog gegrepen is. Verbondenheid in taal impliceert nog geen gemeenschappelijk cultuurbewustzijn. Het culturele integratiestreven is sindsdien verder afgezwakt tot een streven naar culturele samenwerking. Naast de Taalunie heeft dat een institutioneel draagvlak gekregen in de Commissie Cultureel Verdrag Vlaanderen-Nederland.
Sinds een aantal jaren pleit het Nederlands-Vlaamse Comité Buitenlands Cultureel Beleid voor een culturele alliantie van Vlaanderen en Nederland, met niet alleen een gemeenschappelijk te voeren taalpolitiek, maar ook een gemeenschappelijk buitenlands cultureel beleid. Het Comité heeft dat uitgewerkt in een voorstel aan de Nederlandse en Vlaamse regering, en geconcretiseerd in een aantal actiepunten. Het bouwt daarbij voort op tal van eerdere initiatieven, die uiteindelijk teruggaan op de mislukte taal- en cultuurpolitiek van koning Willem I.
Ter realisering van zo'n alliantie beschikken we over de twee juist genoemde unieke instrumenten. Maar de beleidsmogelijkheden waarover beide verdragmatig beschikken, worden vooralsnog onvoldoende operationeel gemaakt. Het ontbreekt daartoe aan de nodige politieke en ambtelijke wil. Dat is te wijten aan traditioneel klein-Nederlands staatsnationalisme enerzijds en oprukkend Vlaams particularisme anderzijds. In Europees perspectief blijft verdergaande samenwerking zakelijk gezien niettemin een politieke optie die serieuze aandacht verdient. Het is een optie die, zoals de Vlaamse politicus H. Suykerbuyk opmerkt, zowel vanzelfsprekend is als levensvreemd. Al jarenlang hebben we met deze paradoxale situatie te maken. Hoe die impasse in de Vlaams-Nederlandse betrekkingen te doorbreken is, is een prangende vraag in de discussie over de toekomst van Nederland als cultuurnatie, een discussie die de komende jaren veel meer publieke aandacht en steun verdient dan tot nu toe het geval is geweest.
De Nederlands-Vlaamse samenwerking behoudt vooralsnog overwegend een vrijblijvend karakter en blijft daardoor te veel steken in ad-hocprojecten. In een vorig jaar verschenen publicatie van het Comité Buitenlands Cultureel Beleid, getiteld Het culturele tekort van de Europese Unie, wijst Annick Schramme, hoogleraar internationaal cultuurbeleid en internationaal management aan de Universiteit Antwerpen, nog eens op de vele belangen die Nederland en Vlaanderen gemeen hebben, en op de mogelijkheden die in concreet beleid operationeel te maken. Tevens onderstreept zij het belang van een versterking van onze culturele aanwezigheid in Europa door een fusie tussen de Nederlandse Taalunie en het de Commissie Cultureel Verdrag Vlaanderen-Nederland. Van Nederlandse zijde zou de onderlinge samenwerking ook gestimuleerd kunnen worden door niet zo lang te treuzelen en te dralen met besluitvorming over twee voor Vlaanderen vitale dossiers, namelijk de verdieping van de Westerschelde en het opnieuw in gebruik nemen van de IJzeren Rijn.