Missiewerk
Het negatieve beeld van de exotische mens en zijn wereld lijkt voort te vloeien uit de drang het missiewerk van de jezuïeten zo heldhaftig en positief mogelijk voor te stellen. Een aantal opstellen gaat diep in op de vertolkingen van het uitheemse in bijvoorbeeld de hofballetten en het profane toneel, waarin de Turken een bijzonder aandeel hebben. Deze beeldvorming had weinig te maken met de reële kennis en ervaring die in een stad als Antwerpen toch rijkelijk voorhanden waren.
In het begin van de zestiende eeuw waren de Turken via vele veroveringen opgerukt tot Wenen en de angst voor het Turkse gevaar groeide nadien tot een soort massapsychose, zeker toen de Turkse militaire dreiging opnieuw sterk toenam.
Tijdens de Turks-Oostenrijkse oorlog waren Maximiliaan Emanuel van Beieren en Eugeen van Savoie beiden een aantal jaren landvoogd van de Zuidelijke Nederlanden. In het hoofdstuk ‘De Alghemeyne Vyandt der Christenen op het toneel’ beschrijft Hubert Meeus hoe van Maximiliaan Emanuel bij elke plechtige viering een verwijzing naar zijn roemrijke gevechten tegen de Turken dan ook niet mocht ontbreken. Door middel van tijdingen en pamfletten werd geregeld verslag gedaan van de krijgsverrichtingen in Oostenrijk en Hongarije. Hierdoor geïnspireerd bezongen schrijvers in gedichten, maar vooral op het toneel, de overwinningen. Het toneel was, naast de preek, het middel bij uitstek om zowel geletterden als ongeletterden te beïnvloeden.
In het hoofdstuk ‘Feest overzee. Zuid-Nederlandse jezuïeten en muziek in de Nieuwe Wereld’ beschrijft Johan Verberckmoes hoe enkele tientallen jezuïeten uit de jezuïeten-provincies Flandro- en Gallo-Belgica in de 17de en 18de eeuw werkzaam waren in Spaans en Portugees Amerika (de Nieuwe Wereld). In totaal zijn vanaf 1540 en tussen 1760 en 1770, toen in diverse Europese staten de jezuïetenorde werden opgeheven, ongeveer 200 jezuïeten vandaar in overzeese missiegebieden aanbeland. De Europese muziek moet in die dagen een krachtig middel voor het heilige doel zijn geweest. Muziek en zang werden in veel variaties geïntroduceerd in Amerika. Ze waren onderdeel van een rijke spektakelcultuur, die tot bloei kwam in de koloniale steden.
In de jezuïetencolleges waren toneel, zang en dans uitsluitend voorbehouden aan Spaanse mannen. Jezuïeten uit de Nederlanden speelden vaak een voorname rol in de koloniaal-indiaanse muziekcultuur. Jean Vaisseau uit Doornik, alias Juan Vasco, bijvoorbeeld leerde de Guarini-indianen koorzang en hoe instrumenten bespeeld moesten worden en maakte zo de indianen ontvankelijk voor een nieuw, christelijk leven.