| |
| |
| |
Op de leestafel
Duivelse woorden
Ambrose Bierce: Het duivels woordenboek. Vertaald en samengesteld door Else Hoog. Met een voorwoord van Arjan Peters. Uitgeverij Contact, Amsterdam / Antwerpen, 2002, 112 blzn., ISBN 90 254 1226 2. Prijs: € 12,90.
Ambrose Bierce (1842-1914?) was militair verkenner en daarna journalist, columnist, o.m. van de Examiner. In zijn columns hanteerde hij aan de lopende band satirische woorddefinities, die tot een grote verzameling duivelse woorden uitgroeiden. Nu The Enlarged Devils' Dictionary in het Nederlands vertaald is, kunnen we ook in het Nederlands van zijn venijnige definities genieten. Genieten, althans als je van sarcastische en cynische uitspraken houdt. Geloof is voor Bierce ‘zonder enig bewijs geloven in datgene wat iemand zonder enige kennis van zaken ons vertelt over onvergelijkelijke dingen’. Discussie is ‘een methode om anderen in hun dwalingen te stijven’. Gevatheid is ‘een voorzichtige belediging’. Natuurlijk zijn niet alle definities even leuk of gevat, er zijn er ook hele flauwe bij, zoals: Pruisen ‘een land waar worst, bier en kanonnenvlees verbouwd wordt’.
Frans Debrabandere
| |
20 jaar taaltrends
Jan Kuitenbrouwer: Totaal Hedenlands - Twintig jaar taaltrends. L.J. Veen, Amsterdam / Antwerpen, 2002, 351 blzn., ISBN 90 204 0084 3. Prijs: € 17,95.
Jan Kuitenbrouwer schreef al heel wat boeken over taal, o.a. Turbotaal (1987), Hedenlands (1996) en Oubotaal (1999). Hij is ook al jarenlang taalcolumnist van de Volkskrant en HP/De Tijd. Totaal Hedenlands is een verzameling taalstukjes waarvan de helft nooit eerder in boekvorm verscheen. De meeste stukjes komen uit de Volkskrant, enkele uit HP/De Tijd, NRC Handelsblad en Het Parool. De stukjes zijn gegroepeerd in verschillende hoofdstukken: Binnenland, Politiek, Samenleving, Buitenland, Kunst & Cultuur, Stijl, Onderwijs & Wetenschap, Technologie, Economie, Sport en Media. Ze behandelen allerlei hedendaagse taaltrends: jongerentaal, taal van politici, de verengelsing van het Nederlands, afko's, de gabbercorrectie (uitspraak: vilmvestival i.p.v. filmfestival), vergadertaal, de taal van Louis van Gaal en ga zo maar door. Kuitenbrouwer vraagt zich in de inleiding af of al die trendjes door één grote trend verbonden worden. Die éne grote trend noemt hij: minder regels, beter opletten. Dat licht hij als volgt toe: ‘Nederland ontzuilde, democratiseerde en individualiseerde, en de taal ontkwam er niet aan. Hemelbestormers voerden de aksiegroepspelling in en toen ze na hun studie als leraar Nederlands voor de klas stonden, in spijkerpak, doopten ze het Nederlands-lokaal om in “taaltuin”, schoven de banken aan de kant, lieten de leerlingen in een grote kring op de grond zitten en zeiden: “Vergeet de regels, zég het gewoon”. Deze episode in het Nederlandse taalonderwijs is bekend komen te staan als de Muiterij op het Kofschip. Die kinderen daar, op de grond, in de taaltuin, groeiden op met een ander idee over taal dan hun ouders, namelijk dat de taal van iedereen is. Dat het om expressie
gaat, en niet om regels. Ziedaar de generatie die midden jaren tachtig voor de opmerkelijke aanwas van modieus taalgebruik zorgde, die zijn neerslag vond in Turbotaal.’
Peter Debrabandere
| |
70 jaar taalergernissen
Taaltumult - De mooiste observaties, hartenkreten en boze brieven uit Onze Taal, samengesteld door Ewoud Sanders. Uitgeverij Athenaeum - Polak & Van Gennep, Amsterdam, 2002, 293 blzn., ISBN 90 253 4984 6. Prijs: € 18,50.
| |
| |
Dit boek is een bloemlezing van ruim 370 stukken en stukjes uit Onze Taal, het tijdschrift van het Genootschap Onze Taal, waarvan het eerste nummer in 1932 verscheen. In de inleiding van dit boek legt Ewoud Sanders uit waarom hij juist tot deze selectie gekomen is. Hij heeft uit de oude jaargangen meer opgenomen dan uit de nieuwe, omdat die oude jaargangen door de kleine oplage zeldzaam zijn en ook omdat de tijd die sindsdien verstreken is, het makkelijker maakt om te kiezen. Die tijd maakt duidelijk wat belangrijk en vermakelijk was, en wat niet meer. Onze Taal was oorspronkelijk een blad dat het vooral gemunt had op germanismen: zeg niet aanhangwagen, maar bijwagen; zeg niet hakenkruis, maar haakkruis, gammakruis of lopend kruis. En later ook op anglicismen. Uit teksten van de redactie en haar medestanders bleek vaak ergernis. De redactie wou germanismen en anglicismen uitbannen, maar nu is gebleken dat dat doel nooit bereikt is. De overgrote meerderheid van alle Nederlandstaligen las of leest nu eenmaal Onze Taal niet. In de loop van de geschiedenis heeft de bovengenoemde ergernis plaats gemaakt voor belangstelling voor taal in het algemeen. Er zijn vandaag nog altijd wel lezers van Onze Taal die zich opwinden over de oprukkende taalverloedering en die een brief opsturen naar de redactie omdat ze willen weten of iets goed of fout is. Maar Onze Taal is nu vooral een tijdschrift voor mensen die zich verwonderen over allerlei aspecten van taal, van het Nederlands in het bijzonder. Tussen haakjes: Nederlands van Nu heeft - vooral de jongste jaren - een vergelijkbare ontwikkeling doorgemaakt. Het is nog altijd wel de pleitbezorger van de uniforme standaardtaal (met ietsje meer tolerantie voor variatie dan vroeger),
maar de drammerige schoolmeesterstoon is verdwenen, en er is nu een gezond evenwicht tussen taalzuivering en artikelen over andere aspecten van taal. Om te besluiten twee stukjes uit dit boek: een eerste uit 1934 en een tweede uit 2000.
Jeugdherberg - Velen onzer leden hebben bezwaar tegen deze uitdrukking, die wij te kwader ure van onze Oostelijke naburen hebben overgenomen. Er hangt over dit woord - schrijft een lid - een zekere geur van borrels en tabak en het zou te wenschen zijn, dat wij er in zouden slagen het te vervangen door een kinderlijker woord. Wie van onze leden doet ons een woord aan de hand, dat het begrip beter uitdrukt. Kampeerhuis misschien, of trekkershuis?
Gewoon - Het stopwoord gewoon doet mij pijn aan de oren. Bijna elke spreker voor radio of televisie gebruikt dit woord te pas, maar meestal te onpas. Weermannen melden dat het ‘gewoon zal regenen maar dat gelukkig daarna gewoon de zon zal gaan schijnen, waardoor het morgen gewoon weer een zomerse dag zal zijn’. Een kruistocht tegen het misbruik van dit woord zou mijns inziens ‘gewoon’ op zijn plaats zijn.
Peter Debrabandere
| |
Richtlijnen voor afkortingen
Yvonne Halink: Betr.: afko's - Richtlijnen voor afkortingen (in de reeks: TaalAnker - Hoe schrijf ik het? - Cahierreeks voor taalgebruikers - nr. 5). Kluwer, Alphen aan den Rijn, 2001, 40 blzn., ISBN 90 140 8144 8. Prijs: € 12,-.
Iedereen vraagt zich wel eens af of een bepaalde afkorting met punten geschreven wordt of zonder punten, met hoofdletters of met kleine letters. De Woordenlijst Nederlandse taal rept met geen woord over de schrijfwijze van afkortingen. Op de afkortingen na die in de Woordenlijst opgenomen zijn, is de spelling van afkortingen nergens officieel vastgelegd. Maar uit het dagelijkse gebruik zijn wel enkele tendensen af te leiden. Die worden in dit boekje beschreven. En als ze niet echt aan te wijzen zijn, krijgt de taalgebruiker in dit boekje adviezen. Op de inleiding volgen enkele algemene gebruiksadviezen: Kort zo min mogelijk af, Gebruik alleen gangbare, officiële afkortingen, Kort ‘gewone’ woorden niet af, Schrijf afkortingen van namen de eerste keer voluit enzovoort. Verder gaat het over: ambtelijke afkortingen, afkortingen in noten en literatuurop- | |
| |
gaven, hoofdletters en punten, namen van organisaties, wetten en regelingen, landen en valuta's, onderwijstypen (maar niets over HOBU, ASO, BSO, KSO, TSO, BuSO,), titels, maten, gewichten, symbolen en grootheden. Onder het kopje En verder verschijnen nog enkele andere wetenswaardigheden over afkortingen. Het boekje wordt afgesloten met een soms nogal merkwaardige lijst van afkortingen die volgens de auteur beter niet gebruikt kunnen worden, b.v. ca., d.w.z. en v.l.n.r.
Peter Debrabandere
| |
Hedendaagse uitdrukkingen
Hans de Groot (red.): Klare taal. Van Dale Lexicografie, Utrecht / Antwerpen, 2002, 299 blzn., ISBN 90 6648 994 4. Prijs: € 19,90.
Vrij snel al na het verschijnen van het Van Dale Idioomwoordenboek (1999, besproken in NvN 2000, p. 51) bleek dat er ook behoefte was aan een verkorte uitgave waarin het praktische gebruik van uitdrukkingen centraal staat. De citaten, de illustraties en de etymologie zijn uit het Idioomwoordenboek geschrapt, zodat alleen nog de uitdrukkingen (als ingang) en de betekenissen overbleven. Zo is Klare taal ontstaan. In Klare taal vindt de taalgebruiker uitdrukkingen die behoren tot het hedendaagse algemene taalgebruik, geen verouderde en gewestelijke uitdrukkingen. De definities zijn in eenvoudige taal geschreven. Een aantal uitdrukkingen die in België ruim verspreid zijn, staan ook in dit boek: geen graten in iets zien (tegenover geen been in iets zien), op vinkenslag zitten (tegenover op het vinkentouw zitten), van hetzelfde laken een broek (tegenover van hetzelfde laken een pak), stokken in de wielen steken (tegenover een spaak in het wiel steken), van een kale reis terugkomen (tegenover van een koude kermis thuiskomen), een eitje met iemand te pellen hebben (tegenover een appeltje met iemand te schillen hebben). Die uitdrukkingen zijn mijns inziens terecht opgenomen zonder afkeurend label. Er wordt wel bij vermeld dat ze alleen in België gebruikelijk zijn. In dit boek staan ook enkele Belgisch-Nederlandse uitdrukkingen die geen Noord-Nederlandse tegenhanger hebben met exact dezelfde betekenis of gevoelswaarde: de hoofdvogel afschieten, iemand de du(i)vel aandoen. Soms is de Belgische variant helaas vergeten: geen aarde aan de dijk brengen (tegenover geen zoden aan de dijk zetten),
op een boogscheut (van) (tegenover op een steenworp afstand). Een enkele keer is ook een Belgische, gallicistische uitdrukking opgenomen: geen kat (tegenover geen kip, geen hond). Maar verder werden gallicistische uitdrukkingen terecht geweerd. De gebruiker vindt in dit boek dus niet: het noorden verliezen (maar wel de kluts kwijt zijn), met twee maten en gewichten meten (maar wel met twee maten meten), dat is een ander paar mouwen (maar wel dat is andere koffie en dat is andere koek), op zijn honger blijven (maar wel niet aan zijn trekken komen en in de kou staan).
Peter Debrabandere
| |
Geografische namen
Jan van Groesen & Gerard Verhoeven: Wijzer van geografische namen. Sdu Uitgevers, Den Haag, 2002, 302 blzn., ISBN 90 12 08923 9. Prijs: € 35,-.
Toen in 1996 de lijst Buitenlandse aardrijkskundige namen in het Nederlands verscheen als Voorzetten 50 van de Nederlandse Taalunie, vatten een paar leden van de Werkgroep Buitenlandse Aardrijkskundige Namen van de Nederlandse Taalunie het plan op een vollediger lijst te maken, die niet alleen die namen zou bevatten waarvan een zogenoemd exoniem (een Nederlandse variant) bestaat. Dit boek is daarvan het resultaat. Na een opsomming van de namen van oceanen en zeeën volgen de werelddelen, allerlei entiteiten die geen werelddelen of landen zijn, zoals Alpengebied, Donaulanden, Eurazie, Oost-Afrika en Polynesië, de landen en (afzonderlijk) Nederland. Per land krijgen we drie kolommen. In de linker kolom staan de endoniemen, in de middelste kolom de exoniemen die in Nederland en/of Nederlandstalig België gangbaar zijn of waren, en in de rechter kolom de Nederlandse adjectieven en inwonersnamen. Per land vinden we onder elkaar de land- | |
| |
naam (indien mogelijk eerst zonder en dan met staatsvorm: b.v. Deutschland en eronder Bundesrepublik Deutschland), de hoofdstad, de steden (meestal alleen die met meer dan 100.000 inwoners) en allerlei andere namen van aardrijkskundige entiteiten, zoals streken, gebergten, dalen, rivieren, kapen, meren, zee-engten, eilanden, exclaves, schiereilanden en watervallen. In de linker kolom staan dus alleen maar endoniemen, behalve als een land twee of meer officiële talen heeft voor het hele grondgebied. Daarom vinden we bij Luxemburg in de linker kolom de drie officiële benamingen van het land, hoewel de Franse benaming duidelijk niet het endoniem kan zijn. Voor de landen met een groot aantal officiële talen, zoals Zuid-Afrika, hebben de auteurs zich beperkt tot die talen die in het Westen het bekendst zijn.
Dat de auteurs telkens uitgegaan zijn van de endoniemen, waarvan dan in de middelste kolom indien mogelijk het Nederlandse exoniem staat, is heel handig. Op die manier kan de gebruiker van dit boek gemakkelijk endoniemen en exoniemen van elkaar onderscheiden. Het is wel jammer dat de auteurs voor gebieden waarin een andere taal gesproken wordt dan de officiële taal van het land waartoe ze behoren, vaak ook of alleen maar de aardrijkskundige namen in de officiële taal van het land vermelden. Het begrip endoniem wordt hier dus niet in taalkundige zin, maar in politieke zin gehanteerd. In Frankrijk vinden we Dunkerque, Strasbourg en Thionville als endoniem, terwijl de echte endoniemen Duinkerke, Straßburg en Diedenhoven zijn. Die echte endoniemen worden zelfs helemaal niet vermeld. Hetzelfde geldt ook voor aardrijkskundige namen uit het Baskenland, Bretagne, Catalonië, Corsica en Occitanië. In Italië wordt het Duits in Zuid-Tirol dan weer wel als officiële taal erkend, waardoor in de linker kolom zowel Bolzano als Bozen, zowel Merano als Meran, en zowel Vitipeno als Sterzing voorkomen. Het is niet alleen gek om Bolzano, Merano en Vitipeno als endoniemen voor te stellen, het is nog gekker om die benamingen in de middelste kolom als Nederlandse exoniemen voor te stellen. In Spanje staan in de linker kolom dan weer wel Catalaanse, Galicische en Baskische benamingen zonder de Spaanse vorm erbij. Die Spaanse vorm staat dan wel systematisch in de middelste kolom alsof die het Nederlandse exoniem is. Spaanse benamingen als Bilbao voor Bilbo en San Sebastian voor Donostia worden in het Nederlands
gebruikt omdat we de Baskische benaming niet kennen. Bij de Poolse steden wordt de middelste kolom dan weer gevuld met Duitse historische benamingen, die helemaal geen Nederlandse exoniemen zijn. Ten slotte nog iets over Frankrijk en België. Atrecht en Kamerijk worden terecht historische Nederlandse exoniemen genoemd, maar Kales, Dowaai, Robaais en Toerkonje worden gepresenteerd als exoniemen die alleen maar in België gangbaar zijn. Alleen Vlamingen die tegen beter weten in de historische benamingen in stand willen houden, gebruiken die eerste twee benamingen nog. De laatste benaming wordt alleen maar in de grensstreek gebruikt. De namen van Brusselse gemeenten verschijnen in de linker kolom in het Nederlands en het Frans, waar wel iets voor te zeggen valt, maar de Nederlandse benaming verschijnt dan nog eens in de middelste kolom, alsof het om een Nederlands exoniem gaat. Ondanks die kritiek is dit boek een heel uitvoerig en handig naslagwerk.
Peter Debrabandere
| |
Woordenboek voor beginners en anderstaligen
Prisma Basiswoordenboek Nederlands. Het Spectrum, Utrecht, 2002, 628 blzn., ISBN 90 7120 671 88. Prijs: € 11,-.
Dit basiswoordenboek is bedoeld voor beginnende woordenboekgebruikers en anderstaligen die Nederlands aan het leren zijn. Het bevat informatie over ongeveer 15.000 woorden die regelmatig worden gebruikt in het Nederlands. Moeilijke woorden staan er dus niet in. Ook al te eenvoudige woorden, zoals aan en ik, zijn niet als trefwoord opgenomen. Achter de trefwoorden vindt de gebruiker alle informatie die ook in gewone woordenboeken voorkomt: informatie over spelling, uitspraak, klemtoon, woordsoort, meervoud, vervoeging, betekenis, vaste uitdrukkingen enzovoort. Hoe trefwoorden in lettergrepen gesplitst moeten worden, vind je in dit woordenboek niet. Nergens wordt informatie verkort weergegeven. De meervouden van de zelfstandige naamwoorden en de hoofdtijden van de werkwoorden zijn voluit geschreven. De namen van woordsoorten worden niet afgekort. Bij zelfstandige naamwoorden staat het bepaald lidwoord (de of het) en
| |
| |
niet m., v. of o. (mannelijk, vrouwelijk, onzijdig). Zelfs bij woorden als regering staat alleen maar de, zodat de gebruiker niet weet of de regering haar of zijn werk af moet maken.
In dit woordenboek zijn ook heel wat Belgisch-Nederlandse woorden, uitdrukkingen en uitspraakvarianten opgenomen. Ik heb onder andere de volgende Belgisch-Nederlandse trefwoorden gevonden, telkens vergezeld van het label <in België>: camion, camionette, kasticket, droogkuis, occasie, salon ‘bankstel, soort tentoonstelling’, zetel ‘luie stoel, fauteuil’, matrak, frigo, rechtstaan ‘opstaan, gaan staan’, charcuterie, luidop, manken ‘hinken’, hesp, nota ‘aantekening, notitie’, kinesitherapie, baxter, ingangsexamen, inrichten ‘organiseren’, interim ‘(iemand met een) tijdelijke baan’, kot ‘hok, studentenkamer’, bissen, plattekaas, graad ‘onderverdeling in het lager en middelbaar onderwijs’, doppen, schepen, living, croque-monsieur, pollepel ‘soeplepel’, autostrade, solden, weerhouden ‘uitkiezen, selecteren’, verschieten ‘schrikken’, schoon ‘mooi’. Al die woorden worden over dezelfde kam geschoren, alsof elke Nederlandstalige Belg al die woorden als standaardtaal beschouwt. Het moet duidelijk zijn dat kinesitherapie, graad (schoolterm), schepen en croque-monsieur voor zo goed als alle Nederlandstalige Belgen standaardtaal zijn. Maar voor de andere woorden is dat lang niet zo evident. Er bestaat onder de Nederlandstaligen in België geen consensus over de aanvaardbaarheid van die woorden in de standaardtaal. Wie echt goed Nederlands wil spreken en schrijven in België, zal zelfs bewust heel wat van die woorden vermijden. Wat komen die dan doen in een basiswoordenboek?
Tussen haakjes: bij kasticket wordt als meervoud kastickets opgegeven, maar dat zegt geen kip in België.
En wat het criterium was om wel het ene en niet het andere Belgisch-Nederlandse woord op te nemen, is volstrekt onduidelijk. De volgende woorden staan er namelijk niet in: kassierster, optiek, optieker, speculoos, tirette, velo, coiffeur, terug ‘opnieuw’, noemen ‘heten’, bisser, het gelijkvloers, vest ‘jas’, gilet, uitstap, vuilbak, aanzien als, voorzien (als gallicisme), weerstaan aan, peilen naar, soeplepel ‘eetlepel’. En voor alle duidelijkheid: de standaardtaalwoorden (caissière, opticien...) staan er wel in, behalve eetlepel. Ook soeplepel ‘lepel om soep op te scheppen’ staat er niet in. Maar waarom staat pollepel ‘soeplepel’ dan wel in een basiswoordenboek? Pure willekeur dus en bovendien voor een woordenboek dat gebruikt wordt door kinderen en anderstaligen, die nog volop Nederlands aan het leren zijn, didactisch onverantwoord. Niet alleen wordt geen onderscheid gemaakt tussen officiële termen (b.v. schepen), dialect (b.v. camion), gallicismen (b.v. weerhouden), studententaal (b.v. kot) enzovoort, er worden ook geen registerverschillen opgegeven. Maar waarom wordt dat dan wel gedaan voor woorden die in Nederland gebruikelijk zijn? Bij bajes, zetel en maffen lees je respectievelijk <populair woord voor> gevangenis, <deftig woord voor> stoel en <populair woord voor> slapen. Is kot dan geen populair woord (of beter: studententaal) voor studentenkamer? Heel wat woorden uit de marge van de Nederlandse standaardtaal staan terecht niet in dit boek, maar waarom dan
wel al die Belgisch-Nederlandse woorden, waarvan er een hele hoop door Belgische taaldeskundigen niet tot de standaardtaal gerekend worden?
Belgische uitspraakvarianten staan ook in dit woordenboek. Maar de informatie is even onbetrouwbaar. Bij sandwich lezen we: /sendwitsj, in België: sandwisj/. Dat klopt niet. Vlamingen zeggen /sandwiesj/. En bij trainer staat: /treenùr, in België: trèènùr/. Die Belgische uitspraak wordt in België helemaal niet als standaardtaal beschouwd. Op die manier kun je voor crisis, puzzel, fascist en origineel /kriezies/, /puuzùl/, /fassiest/ en /orriezjieneel/ als Belgische uitspraakvarianten opnemen. Maar dat gebeurt nog net niet. Wat de Belgisch-Nederlandse woordenschat betreft, heeft dit boek zich op glad ijs begeven. Het resultaat is er dan ook naar. Maar schrap je alle informatie over Belgische-Nederlandse woordenschat, dan is dit boek voor kinderen en anderstaligen een heel waardevol instrument.
Peter Debrabandere
| |
De etymologie van West-Vlaamse woorden
Frans Debrabandere: West-Vlaams etymologisch woordenboek. De herkomst van de West-Vlaamse woorden. L.J. Veen - Het Taalfonds, Amsterdam / Antwerpen, 2002, 462 blzn., ISBN 90 204 0726 0. Prijs: € 37,50.
Na zijn voortzetting van Stallaerts Glossarium van verouderde rechtstermen (1977), zijn Verklarend woordenboek van de familienamen (1993) en het Kortrijks Woordenboek (1999) is Frans Debrabandere met het West- | |
| |
Vlaams etymologisch woordenboek aan zijn vierde woordenboek toe. De auteur is trouwens al langer bedrijvig op het gebied van de etymologie. De lezers van NvN kennen uiteraard zijn stukjes over woordgeschiedenis in dit blad en in 2000 nog verscheen bij dezelfde uitgever zijn ‘Wat woorden weten. Over woorden en hun geschiedenis’. Hij is ook medehoofdredacteur van het ‘Etymologisch woordenboek van het Nederlands’ van de Kiliaanstichting in Amsterdam.
De aanleiding tot het maken van dit woordenboek was voor de auteur het verschijnen in 1996 van het ‘Etymologisch Dialectwoordenboek’ van de bekende Nederlandse dialectoloog A.A. Weijnen. Maar aangezien het West-Vlaams er stiefmoederlijk behandeld werd, vult Debrabandere zijn woordenboek de spreekwoordelijke leemte op. Het nieuwe woordenboek is dus geen idioticon of gewoon dialectwoordenboek, het is een woordenboek dat de taalkundig-historische herkomst van de West-Vlaamse woorden uitlegt. En met West-Vlaams wordt uiteraard ook het dialect bedoeld van Frans-Vlaanderen, het echte West-Vlaanderen. Het gaat er vanzelfsprekend alleen om woorden die in die betekenis niet in de standaardtaal voorkomen. Natuurlijk zijn ook niet alle woorden uitsluitend West-Vlaams, vele zijn ook Oost-Vlaams of zelfs Brabants (b.v. plaffetuur). Van de minder verspreide woorden wordt telkens aangegeven in welke stad of streek van West-Vlaanderen ze voorkomen. Middelnederlandse en/of Vroegnieuwnederlandse voorbeelden tonen aan dat het vaak heel oude woorden zijn. En dat het West-Vlaams niet echt het alleenrecht van al die woorden heeft, blijkt uit de vergelijking met Duitse, Engelse, Scandinavische of Franse, Italiaanse, Spaanse woorden, waardoor ook de Germaanse of Romaanse herkomst duidelijk wordt. Een uitvoerige bibliografie wijst de weg voor de lezer die meer wil weten en telkens als over een bepaald woord een studie verschenen is, wordt dat op het eind van het lemma vermeld. Een boek dat ook de niet-West-Vlaamse taalminnaar zal boeien.
Jan Schinkel
| |
Een vlotte aanpak van direct mail
Frank Jansen en Ninke Stukker: Kramers Direct mail. Het Spectrum, Utrecht, 2001, 229 blzn., ISBN 90 274 7318 8. Prijs: € 11,-.
Kramers Direct mail is een handleiding voor het schrijven van verkoopbrieven. In 11 hoofdstukken wordt ingegaan op relevante aspecten van direct-mailbrieven: voorbereiding, taalgebruik, stijl, inhoud, lengte, structuur en vormgeving. Dat gebeurt aan de hand van antwoorden op 105 vragen die de titels vormen van de paragrafen. Het boek is, wordt op de omslag meegedeeld, bij uitstek geschikt voor zelfstandige ondernemers, maar ook zeer nuttig voor iedereen die voor werk of studie wel eens wervende brieven moet schrijven. Dit werk is in de eerste plaats heel praktisch, zeker voor de doelgroep. De schrijvers hebben het over wat je wel en wat je beter niet schrijft, waar de dingen het beste kunnen staan, hoe lang de brief moet zijn, welke toon je aanslaat enz. Ze geven veel praktijkvoorbeelden en hanteren een verzorgde spreektaal, met een moderne, maar toch algemeen Nederlandse inslag. Ze pakken het breed, vlot ook en zeker humoristisch aan. Zo worden de voorbeelden gelardeerd met gefantaseerde, vaak bizarre, namen. Het boek is daarom heel prettig om te lezen. Trouwens: veel wat in dit werk staat, is het overwegen waard, ook buiten de strikte verkoopbrief.
Is er dan niets negatiefs te schrijven over dit correspondentieboek? Toch wel. Om te beginnen wordt er wel eens afgeweken van de grammaticale regels, b.v. Verder zal het formaat en materiaal voornamelijk worden bepaald door ... (blz. 189), zich terugverdienen (blz. 191). Voorts zou ik het niet hebben over een leaflet (blz. 158), als er wordt geadviseerd: ‘Gebruik in een verkoopbrief liever geen woorden uit een vreemde taal.’ (blz. 111). En ook zou ik niet constateren: ‘een letter met schreef (bv. times new roman) leest prettiger dan een schreefloze letter (bv. univers).’ (blz. 197) als de verklarende voorbeelden - in dit geval times new roman en univers - uitheems en volslagen onduidelijk zijn. Hoogst bevreemdend is dat de schrijvers erop aandringen alleen vaktaal te gebruiken als de ontvangers vertrouwd zijn met het vakjargon (blz. 108), maar in een boek over de verkoopbrief in dit opzicht zelf over de schreef gaan met een letter met schreef en zelfs met een schreefloze letter. Ook de lezer van Kramers Direct mail zal vermoedelijk maar een gewoon mens zijn. Hinderlijk vind ik het als bepaalde bewoordingen, soms hele passages, dicht bij elkaar worden herhaald (b.v. blz. 220, 184/187, 190/191, 206/207). Je
| |
| |
krijgt de indruk dat iets in de tekst is verplaatst, maar zijn oude stoel nog bezet houdt. Voor de oplettende lezer komt dat wat simplistisch over.
Deze, niet fundamentele, kritiek doet geen afbreuk aan mijn oordeel: ik vind Kramers Direct mail een heel informatief, heel nuttig en erg leesbaar boek. Je neemt er altijd wat van mee!
Alex Wethlij
| |
Effectief en creatief schrijven
Job Creyghton: Effectief en creatief schrijven. Derde, herziene en bijgewerkte druk, Kemper Conseil Publishing, Voorburg, 2002, 181 blzn., ISBN. Prijs: € 19,30.
Nog voordat met de lectuur van Creyghtons boek kan worden begonnen, maakt de lezer al kennis met een verschijnsel dat zich overal in dit werk doet gelden: de virtuositeit waarmee de auteur allerlei geladen termen hanteert en onderling verbindt. De titel is Effectief en creatief schrijven, maar de ondertitel luidt: Hoe technische en creatieve vaardigheden kunnen leiden tot een goed verhaal en een boeiend rapport. De combinatie van titel en ondertitel wekt de indruk dat effectief schrijven een kwestie is van louter technische vaardigheden, maar het boek zelf schiet de lezer hier beslist niet te hulp. Creyghton besteedt aan de uitdrukkelijke vaardigheid effectief schrijven alleen samenvattend aandacht in welgeteld zes regels, opgebouwd rond de dreigende boodschap zonder taal geen tekst (p. 180). Inmiddels is echter nog een derde partner ten tonele verschenen, die de verhouding binnen de familie er niet duidelijker op maakt: ‘U moet ervoor zorgen dat u techniek en spontaniteit tegelijkertijd kunt hanteren’ (p. 19). Creyghton laat veel aan de creativiteit van de lezer over, want die moet tot het besef komen wat de gebezigde sleutelwoorden inhouden en hoe die inhoud spontaan maar toch effectief tot schrijfresultaten kan leiden. De auteur zelf wil de lezer daartoe duidelijk geen procédés aan de hand doen, maar tracht eerder hem of haar via beschouwingen en waarschuwingen in de juiste, liefst creatieve, sfeer te brengen, met gegarandeerd resultaat. Zo staat op p. 61: ‘Houdt u zich als u schrijft maar voor dat u van onderdeel naar onderdeel, van gedachte naar gedachte werkt, dat u de ene gedachte na de andere ontvouwt en zo met een serie kleinere gedachten een grotere gedachte opbouwt en zo verder, tot de hele tekst zich in een logische, gemakkelijk leesbare structuur heeft ontvouwen’. Het kan niet missen! Creyghton houdt zich zelf
blijkbaar aan zijn overtuiging dat het eigen is aan de taal dat ze suggereert, omdat ze als overbrenger van gedachten maar heel gebrekkig is (p. 101). Mocht de aspirant-schrijver intussen ontmoedigd zijn geraakt, dan is troost niet veraf. ‘Wilt u goed kunnen schrijven, dan moet u leren omgaan met chaos’, verzekert Creyghton hem (p. 20), wellicht te laat bedenkend dat zijn eigen boek nu ook zelf elk ogenblik een meesterwerk dreigt te worden.
Uiteraard is inmiddels meer dan eens de vraag actueel geworden voor welk type aspirant-schrijver het werk bestemd is. Deze vraag laat zich niet zo gemakkelijk beantwoorden. In de ondertitel is, zagen wij, sprake van een goed verhaal en een boeiend rapport. In de introductie op de achterzijde van het boek komt éénmaal het woord verhaal voor, maar wordt veel meer aandacht besteed aan het rapport: ‘Een boeiend rapport of verslag leest gemakkelijker dan een droge opsomming van feiten, dat weet iedereen. Maar dat betekent nog niet dat het saaie rapport verdwenen is, want niet iedereen weet hoe je vlot en boeiend kunt schrijven’. Op grond van die uitspraak zou je kunnen denken dat Creyghton een tegenhanger heeft willen schrijven van b.v. Peter Nederhoeds Helder rapporteren, maar dan in de geest van Vlot en boeiend rapporteren. In het boek is echter nauwelijks iets specifieks over rapporteren te vinden. Er wordt trouwens totaal geen omschrijving van de doelgroep gegeven, hoewel Creyghton zelf schrijft dat je je doelgroep moet analyseren (p. 133) en dat een mislukking voor de hand ligt als je niet van je lezer uitgaat (p. 136). Wel wordt het boek gestoffeerd met allerlei voorbeeldteksten, maar die zijn uit dagbladen en tijdschriften of geschreven door leerlingen van instellingen waar Creyghton les geeft: de Schrijversvakschool in Amsterdam en een afdeling van de School voor journalistiek in Utrecht. In Effectief en creatief schrijven is dan ook heel wat leerstof opgenomen die kennelijk eerst bestemd was voor Creyghtons cursisten. Het gevolg daarvan is ook dat er niet zelden zaken in te vinden zijn waarvan je je afvraagt voor welke schrijvende doelgroep ze bestemd zijn. Zo laat Creyghton in hoofdstuk 2 Kritiek zijn lezerspubliek verweesd achter als hij het heeft over de taak van de docent inzake kritiek.
| |
| |
Het probleem waarvoor Creyghton zich gesteld ziet, is dat er, zoals hijzelf schrijft, veel boeken zijn verschenen die over schrijven gaan. Hij tracht nu iets te brengen dat al die werken niet bezitten en gaat daarom breed, overkoepelend te werk vanuit de stelling dat je met creativiteit en techniek alle schrijfsituaties effectief aankunt. Het gevolg is dan ook dat zijn boek eerder bespiegelingen bevat dan genregebonden aanwijzingen en dat maakt het b.v. minder geschikt als naslagwerk. Het is dan ook door dit streven naar een eigen, creatieve, inbreng dat onderdelen van de leerstof, vergeleken met b.v. Helder rapporteren van Nederhoed en Leren communiceren van Steehouder e.a., nogal door elkaar staan. Zo gaat hoofdstuk 3 over Opbouw en structuur, hoofdstuk 5 over Verzarnelen, onderzoek, ordenen, met als eerste paragraaf De voorlopige structuur, en hoofdstuk 9 over De lezer, waarin de eerste twee paragrafen als onderwerp hebben Opnieuw de structuur en Volgorde en structuur. Creyghton verdedigt die structuur van zijn eigen boek met de opmerking dat je over een item blijft doordenken als je er in je geschrift met regelmatige afstanden aan voortbreit. Het lijkt mij eerder dat de lezer daarbij de draad verliest, zeker als de auteur ergens in het midden begint. Voor iemand die de tijd en moeite wil nemen te luisteren naar de voortdurend docerende stem van Creyghton, voor iemand die zich niet stoort aan taalfouten en gebrekkige kommaplaatsing, zijn er zinvolle zaken op te merken, b.v. over de alineabouw, over het aanbrengen van verbeteringen, over de verhouding tussen abstract en concreet schrijven. Het boek komt trouwens het beste tot zijn recht als je het met stukjes leest, een goed geheugen hebt en het hoofd koel houdt.
Alex Wethlij
|
|