Soorten verschillen
Van Dale onderscheidt binnen het Belgische Nederlands woorden en uitdrukkingen die in verzorgd, standaardtalig taalgebruik voorkomen (bv. gunstprijs, tweewoonst en wijsheidstand, met het label ‘Belg.N’) van lexicale elementen die alleen met een bijzondere waarde of in een bijzondere context gebruikt worden; die krijgen naast het label ‘Belg.N’ een toevoeging als ‘spreektaal’ of ‘niet algemeen’ of ‘verouderd’ (denk aan autostop, kiesbrief en transatlantieker). Daarnaast zijn er natuurlijk de woorden die als min of meer officiële benamingen van Belgische functies, instellingen, organisaties enz. beschouwd kunnen worden: gewestraad, militiegetuigschrift, (burgemeester en) schepenen en Rekenhof. Het Belgische karakter blijkt uit de definitie zelf - een label wordt hierbij niet aangebracht.
Van lexicale verschillen in de meer algemene woordenschat is de taalgebruiker (en de taalbeschouwer) zich in hoge mate bewust: bv. solden voor ‘koopjes, uitverkoop, opruiming’ en inrichten in een congres inrichten voor een congres organiseren. Maar er zijn ook verschillen in het gebruik van functiewoorden, zoals bij voorzetsels - allergisch zijn aan - en in mindere mate ook voegwoorden en voornaamwoorden. Die worden minder gauw opgemerkt. En grammaticale verschillen, zoals de volgorde in reeksen werkwoorden (... dat hij dat zou kunnen gedaan hebben i.p.v. dat hij dat gedaan zou kunnen hebben) en morfologische verschillen (bv. meervoudsvorming), vallen de taalgebruiker nog minder op.