Neerlandia. Jaargang 105
(2001)– [tijdschrift] Neerlandia– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 35]
| |
Taal
| |
[pagina 36]
| |
vrouwen en was er voor de aanduiding van de beroepen in ambtelijke kringen en in personeelsadvertenties eenduidigheid nodig. Er werd een commissie Neutraliseren Beroepsbenaming ingesteld die dat probleem moest zien op te lossenGa naar eind1., en voor de korte termijn werd voor personeelsadvertenties bepaald dat nergens sprake mocht zijn van discriminatie. Daartoe werd de toevoeging m/v vereist voor die beroepsnamen - en dat waren en zijn natuurlijk de meeste - die in de praktijk geen vrouwelijke vorm kenden. | |
NeutraliseringDe werkgroep kwam al spoedig tot de eenvoudige conclusie: - dat de mannelijke term van oudsher de grondvorm en dus de algemene (niet gemarkeerde) vorm en daarmee de kortste vorm is; - dat het grootste deel van de beroepsbenamingen om maatschappelijke redenen alleen deze vorm kent en - dat één neutrale beroepsaanduiding kan worden verkregen door de afwezigheid van specifiek vrouwelijke vormen. In de praktijk waren de meeste beroepsnamen alleen bekend via de mannelijke vorm, domweg omdat in die beroepsgroepen van oudsher, van de geleerde wereld tot en met de ambachten en beroepen, geen tot weinig vrouwen voorkwamen (hoogleraar, premier, minister, lasser, bakker, kruidenier enz.). Dat verschilt overigens nog wel eens per land of streek. Zo kent men in Nederland geen dokteres, in Suriname wel. Neutralisering van de beroepsnamen via de grondvorm zou dus de aangewezen weg kunnen zijn; overal vrouwelijke vormen bij bedenken, dat vond de werkgroep een onzalig en onrealistisch idee. Daar kwam nog het gelijkheidsbeginsel bij: een lerares is iemand die lesgeeft én vrouw is. Gezien de taak, lesgeven in je vak, hoefde het geslacht er niet bijgehaald te worden. Voor het gemak heb ik het voor dit onderwerp niet over de samenstellingen: hoekman, groenteman, zetbaas, waarbij de werkgroep overigens bepleitte dat samenstellingen van beroepsnamen met -man, -baas, -knecht, -meester, -gezel, veelal op weg afleidingen te worden, als neutraal opgevat zouden kunnen worden (vgl. trouwens ook het recente ombudsman). In een enkel geval zou de vrouwelijke vorm, vanwege een eigen betekenisontwikkeling, als neutraal aanvaard moeten worden, bijvoorbeeld secretaresse, dat geen vrouwelijke pendant is van secretaris. Woorden als baker en hoer hadden de grondvorm (tevens mannelijke vorm) en konden dus gewoon blijven.
Het rapport van het ministerie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid en Man Vrouw Maatschappij bevatte een voorstel tot neutralisering van de beroeps- en functieaanduidingen dat meer rumoer veroorzaakte dan iemand had kunnen denken. Radio en televisie bemoeiden zich ermee, in de Tweede Kamer werden er vragen over gesteld. Allengs werd het ook van wetenschappelijke zijde bestudeerd, waarbij de waardevrije bestudering van het onderwerp maar met moeite werd bereikt. De verbaasde vraag kwam in de werkgroep op, waarom iedereen zich er zo over opwond. Ik herinner me dat in een van de radiouitzendingen een boze meneer opmerkte dat als het aan ons lag, straks geen haan meer van een hen te onderscheiden zou zijn. Dat deze dieren geen beroepsgroep in onze maatschappij vormden, ontging de spreker in zijn opwinding. Vanwaar al die opwinding, die met de enorme verengelsing van de beroepsnamen nadien volstrekt achterwege is gebleven? Blijkbaar peuterde het voorstel tot neutralisering van beroepsnamen aan subtiele verhoudingen in de maatschappij. | |
Taal en maatschappijDe moeilijke kern van de discussie zat, zoals ik in eerdere instantie al geconstateerd heb,Ga naar eind2. in het spanningsveld tussen maatschappelijke ontwikkelingen én de taal die daar in principe enigszins bij achterloopt. Bovendien riekte het voorstel volgens velen naar taalplanning en dat was zeker in Nederland uit den boze. Was de bewuste keuze van vorige generaties om de universiteiten te vernederlandsen dan geen taalbeleid geweest? Is de invoering van het Engels als verplichte tweede onderwijstaal door de huidige generatie machthebbers geen taalbeleid? In de toenmalige discussie verwees men bij wijze van argument tegen het voorstel naar de kracht van de taal zelf, die alles wel zou oplossen. Dat is natuurlijk niet het geval, want als er binnen betrekkelijk korte tijd, zoals in de jaren tachtig het geval was, grote groepen vrouwen de arbeidsmarkt betreden, dan moet er wat aangepast worden; dan gaat het niet alleen om het aanbrengen van damestoiletten, maar ook om het aanpassen van aanduidingen in de beroepssfeer.
Verreweg de meeste beroepsbenamingen sluiten aan bij de veel grotere groep woorden die iemand aanduiden die een handeling verricht. Iemand die schrijft, is een schrijver (werkwoordstam + -er), iemand die kiest, een kiezer, die speelt, een speler enzovoort. Is de betrokken persoon een vrouw, dan wordt in het genoemde geval daar -st- ingevoegd en de schrijver wordt schrijfster. Daarmee is de taalstructuur net zo neutraal als de maatschappij zelf: de vrouwelijke vorm is een afgeleide van de mannelijke vorm, de grondvorm. Maar de uitgangen van de woorden verdwijnen langzamerhand. In talen als het Engels wordt een beroepsnaam inmiddels vervrouwelijkt door er ‘female’ voor te zetten, door toevoeging van een bijvoeglijk naamwoord dus. Ofschoon dat veelal alleen bij vrouwelijke beroepsaanduidingen wordt gedaan, is het een feit dat je door dat woord weg te laten een ‘neutraal’ of in | |
[pagina 37]
| |
ieder geval een zaakgericht grondwoord verkrijgt. Ook het Nederlands is volop op weg naar dat systeem (een vrouwelijke arts, een vrouwelijke premier, een vrouwelijke chauffeur, met verwijzing zij). Een feit is dat het gemiddeld bij de oudere bestaande beroepsbenamingen moeilijker gaat, wat het gebruik van Amerikaanse beroepsnamen in deze zeker in de kaart speelt.
In de traditionele beroepsbenamingen wordt de aanduiding doorgaans binnen de woordgrens aangebracht. We zitten daardoor met een moeilijkheid dat je, om de ontwikkelingen in de maatschappij bij te benen, de taal soms wat moet forceren: een vrouwelijke leraar. Dat is toch idioot, vonden velen, dezelfden overigens die er niet mee zaten te spreken over een vrouwelijke hoogleraar. De bakker, slager, schoenmaker en alle andere middelbare beroepsnamen moeten het ook van de toevoeging ‘vrouwelijk’ hebben. Want hoe heet volgens u een vrouwelijke lasser? Een vrouwelijke installateur? Een vrouwelijke staatssecretaris? En tot slot: een vrouwelijk (staats)hoofd?? De werkgroep was van mening dat de taal reeds toegroeide naar een omschrijvend systeem (vrouwelijke chauffeur) in plaats van vorming via afleiding (chauffeuse). Daarin waren talen als het Engels en het Zweeds het Nederlands al voorgegaan. En, zoals Henc van Maarseveen in 1983 al schreefGa naar eind3. naar aanleiding van de veranderde grondwet (‘De koningin is nu koning’): ‘De nieuwe grondwet heeft de sekse-neutralisering ten aanzien van het koningschap mede kunnen voltooien door de vroegere voorkeur voor zonen boven dochters bij de erfopvolging te laten varen. Het woord “koning” is daarmede definitief de sekse-neutrale benaming geworden voor het erfelijk beroep van staatshoofd.’ Inderdaad: pas bij het verdwijnen van de vrouwelijke vormen wordt de grondvorm echt neutraal. Met de grondwettelijke vastlegging van koning als enige benaming van het staatshoofd werd het voorstel tot de neutralisering van de beroepsbenamingen als het ware bekroond. | |
Twintig jaar laterOndanks de volgens de burger ‘niet te accepteren voorstellen’ van de werkgroep zijn de beroepsbenamingen gaandeweg van nature de voorgestelde weg opgegaan, zodat het advies voor de ambtelijke benaming achteraf juist gebleken is. Andere beroepsnamen hebben plaatsgemaakt voor Amerikaanse benamingen, waarvan overigens haast niemand de betekenis begrijpt, maar ze worden wel als neutraal gevoeld (bijvoorbeeld account manager (relatiebeheerder), human resource manager (personeelsfunctionaris)). Voorbeelden van neutrale traditionele beroepsnamen nadien zijn er te over: uitzendkracht, werknemer, docent, directeur, loodgieter, installateur, architect, conciërge, schoolleider. Enkele vrouwelijke vormen zijn door een deel van het publiek als neutraal ervaren omdat zij in feite een vrouwelijk beroep weergeven, zoals werkster (ik heb mannelijke werkster al verscheidene malen opgevangen). Buiten het zwarte circuit zijn de schoonmakers al ingeburgerd geraakt. Verder heeft vooral de entree van mannen in voorheen vrouwelijke beroepen de neutralisering van de beroepsnamen bevorderd (verpleegster ( verpleegkundige). In artistieke omgeving en andere beroepsomgevingen waarin de persoon als zodanig een grotere rol speelt, is een vrouwelijk vorm nog noodzakelijk aanwezig en blijft de kortste manier van zeggen toch de afleiding met -st-, -e, -in enz. (zangeres, toneelspeelster).
Het begrippenpaar koning-koningin sluit bij die laatste categorie wellicht gedeeltelijk aan. De discussie erover heeft in ieder geval al aardige maatschappelijke verschuivingen laten zien. Nu heeft men medelijden met de prinsgemaal, die dan volgens recente taallogica koning zou moeten heten. Dat is, zoals u uit het vorige kunt afleiden, een onjuiste gedachte; wij kennen volgens de grondwet maar één staatshoofd: de koning. Om de vrouw van een mannelijk staatshoofd te benoemen, zou koningin nog steeds traditioneel de normaalste zaak van de wereld zijn. De aanduiding koningin kan helaas niet dienen als de man van een vrouwelijk staatshoofd, taal is geen wiskunde; dus blijft de echtgenoot van het vrouwelijke staatshoofd zelfstandig genoemd als ‘prins-gemaal’. Wat is het leven, wat is de taal zonder anomalieën? Wij blijven via die woorden nog verbonden met het verleden. En de discussies daarove? Hare Majesteit staat, als onze koning, daar ver boven. |
|