[Nummer 3]
Vooraf
Het fenomeen Europese Culturele Hoofdstad
• Guido Logie
Het ‘dossier’ in dit nummer handelt over Rotterdam Europese Culturele Hoofdstad 2001 en over Brugge Europese Culturele Hoofdstad 2002. Uit de interviews met de intendanten en beleidsmakers uit de culturele sector van de beide steden wordt - zo hopen we toch - de eigen aanpak van dat bijzondere, feestelijke jaar duidelijk.
Vrijwel al onze gesprekspartners wijzen erop dat het échte effect van zo'n jaar Culturele Hoofdstad maar kan worden gemeten als het al enkele jaren voorbij is. Met andere woorden: als dan blijkt dat zo'n jaar een blijvend effect heeft gehad, mag men van een succes spreken.
Manfred Sellink, de topman van de Brugse musea, uit voorzichtige twijfel over de formule Culturele Hoofdstad. Sommige steden zijn Culturele Hoofdstad geweest, maar het viel nauwelijks op, zegt hij. En hij noemt Parijs en Brussel, steden waar al zoveel te doen is.
Chris Dercon, directeur van het Boijmans van Beuningenmuseum, zegt onverbloemd dat hij vreest dat Rotterdam Culturele Hoofdstad ten onder zal gaan aan city marketing.
Vorig jaar was Brussel dus aan de beurt om Culturele Hoofdstad te zijn. Als intendant haalde men de Schot Robert Palmer binnen. Palmer ‘deed’ Glasgow en was verder betrokken bij vijftien Europese cultuursteden. Enkele maanden geleden zijn twee eindrapporten over Brussel 2000 uitgebracht. Eén ervan is volledig gewijd aan de incompetentie en de onderlinge twisten die de werking van de organisatie bemoeilijkten. Naar aanleiding van die publicaties bracht Niels Ruëll in Brussel deze week (25 april 2001) een interview met Palmer. En de Schotse intendant zegt opmerkelijke dingen, zowel over het fenomeen Culturele Hoofdstad als over cultuur in Brussel. Het loont vaak de moeite de stem van een kritische maar betrokken buitenstaander te beluisteren.
Palmer wijst erop dat er in iedere Culturele Hoofdstad ‘een spetterende discussie’ was tussen aanhangers van de cultuurvisie en aanhangers van de marketingvisie. Meestal leidde dat tot een compromis maar in Brussel bleek dat onmogelijk. ‘Er wordt wel gediscussieerd, maar na het debat neemt iedereen zijn oude standpunten weer in en twee maanden later duikt het probleem opnieuw op,’ constateert Palmer spits. En debat vindt hij juist belangrijker dan het programma want ‘het debat bevordert het discours dat de toekomst van de stad bepaalt’.
Als Brussel zijn internationale roeping wil waarmaken, is het van het grootste belang dat er een cultuurpoliek wordt gevoerd, aldus Palmer, maar momenteel ontbreekt een coherent cultuurbeleid. Hij verwijst naar Barcelona. ‘Steden die zich snel ontwikkelen, hebben niet toevallig een duidelijk cultuurbeleid.’ Hij vindt de tijd rijp voor een debat (het woord komt steeds terug) dat de Vlaams-Waalse tegenstelling overstijgt, over wat Brusselse cultuur betekent. Palmer is niet blind voor de kloof tussen wat hij ‘wettelijk’ en ‘werkelijk’ land noemt. Om aan de centen te komen, moeten de cultuurinstellingen zich plooien naar de eisen en verwachtingen van wettelijk land: Kaaitheater is Vlaams, Botanique Franstalig.
En Palmer heeft nog wat goede raad: de cultuurbonzen van de grote instellingen moeten zich feller in het debat mengen. En de sleutelposten moeten, in een stad met internationale ambities, ook openstaan voor buitenlanders. Zo krijg je de beste man voor de job ‘in plaats van politiek geparachuteerde stropoppen’.
Brussel is voor de Schot Robert Palmer wel de place to be. ‘Deze stad vibreert en heeft een enorme potentie. Ik wil mijn steentje blijven bijdragen en beïnvloed worden door de Brusselse creatieve mengelmoes,’ aldus Palmer.
Hij zal in Brussel blijven wonen omdat hij wil dat zijn kinderen er opgroeien. ‘Het hybride karakter, gesymboliseerd door het Zinneke, is een niet te onderschatten kwaliteit.’
Zo horen we het ook eens van een ander. Van een Schot die kennelijk zijn hart verloor aan Brussel.