| |
| |
| |
Cultuurpolitiek
Conferentie over nationale identiteit in Nederland
Het belang van ambities... als het maar niet over onze taal gaat
De Stichting Platform Beeldvorming Nederland organiseerde op 14 september 2000 een conferentie over de beeldvorming van Nederland in de Oude Tweede Kamer in Den Haag. In een goed gevulde zaal (ruim 130 aanwezigen) ontrolde zich een programma, waarin de nationale identiteit en de uitstraling ervan 's morgens van alle kanten belicht werden, waarna 's middags verder werd gepraat in groepen. En wie ere toekomt: het platform organiseerde een mooie dag. Het is op zichzelf opmerkelijk dat een conferentie over dit onderwerp wordt gehouden, aangezien nationale identiteit in Nederland altijd afgedaan is als een item voor nationalisten of een onderwerp voor benauwde politieke partijen of clubs. Nu een dergelijke conferentie in een onverdachte omgeving als de Oude Tweede Kamer werd gehouden, was het zaak erbij te zijn.
| |
De ochtend
Mw. S.C. Tóth liet als eerste van een rij sprekers een promotiefilmpje zien dat op de Wereldtentoonstelling in Hannover wordt vertoond. In het filmpje gingen bekende Nederlandse schilderijen (o.m. van Escher en Paulus Potter) over in echte landschappen en verplaatste het beeld zich van de weilanden en boeren via schaatsen naar een snel rondgaande mengeling van bevolking en huidige handels- en industrieactiviteiten. De bijbehorende muziek kwam van een Engelstalige band, waar ik me zou kunnen indenken dat ook uit de grote hoeveelheid Nederlandstalige muziek van dit moment wel iets gehaald had kunnen worden dat hetzelfde doel dient: achtergrondmuziek van een stijl die iedereen kent. Verstaan hoef je het toch niet, men kan gewoon een combinatie Nederlandse beelden en klanken aanbieden, dat werkt.
Tóths praatje daarna stipte enkele thema's in de presentatie van Nederland aan die helder en informatief waren. Zij haalde het bekende thema aan dat de ‘maakbaarheid’ centraal stond in de Nederlandse cultuur en dat dat te begrijpen viel vanuit de historische realiteit dat Nederland een product van mensenhanden is: alles lijkt geregeld. Het beeld dat Duitsland van ons heeft - extra belangrijk vanwege de Wereldtentoonstelling - is: vriendelijk, maar voorspelbaar, een beetje saai eigenlijk. Maar, aldus Tóth, voorspelbaar kun je laten verkeren in onvoorstelbaar, vandaar dat gekozen is voor een spraakmakend paviljoen. Temidden van de enigszins teleurstellende bezoekersresultaten heeft het Nederlandse paviljoen, dat gedurfd is opgezet, dan ook geen klagen over belangstelling.
Prof. dr. H.P.M. Adriaansens, voorzitter van de Raad voor Maatschappelijke Ontwikkeling, had vervolgens, als inleiding tot het ochtendprogramma, de verschillende facetten van onze cultuur letterlijk in kaart gebracht door ze in een overdrachtelijk landschap te situeren, te geografiseren zogezegd. In de legenda van deze cultuurkaart zou men dan de ambitiecode daarvan moeten vinden. De boodschap die uit goed kaartlezen te halen viel, was dat wij na de wegen van handel en diensten, waarlangs wij ons nog steeds traditioneel verplaatsen, langzamerhand de intellectuele wegen moeten opzoeken. Ik wist niet precies wat ik aanmoest met de kaart, want overmatige visualisering vind ik voor onderwerpen die ertoe doen, vervelende afleiders.
| |
| |
Maar ik nam me als redelijk goede kaartlezer voor thuis de kaart te bekijken. De voortzetting van de voordracht was echter uiterst behartenswaardig en meer dan ter zake. Nederlanders, zo vervolgde Adriaansens, geloven eigenlijk niet zo in nationale identiteit. Dat tragische standpunt leidt tot een onverschilligheid in dezen, die ons inhoudelijk geen gemakkelijke gesprekspartners voor buitenlanders maakt. In wezen is er eerder sprake van ontkenning van een opperst etnocentrisme, die op dit punt een zekere immobiliteit tot gevolg heeft. Positief of negatief, de verbondenheid met Nederland is toch zichtbaar, in een veelvormigheid die tegenover de gestolde Nederlandse identiteit van emigranten staat. Het zou verstandig zijn als wij meer structuur aanbrachten in de wijze waarop wij met onze cultuur omgaan. Dat zou leiden tot:
• | een betere bijdrage aan de Europese integratie; |
• | uitbanning van fundamentalisme. |
In de jaren negentig van de afgelopen eeuw hebben twee zaken ons tot nadenken gebracht: de Europese eenwording en de immigratie. Een juiste reflectie over onze nationale identiteit brengt niet zozeer assimilatie in Europa, als wel een gezonde interactie teweeg. Deze interactie moeten wij niet aan de verkeerde groepen overlaten en we moeten haar intern ook aangaan met de culturele minderheden, opdat we kunnen komen tot een integratie van nieuwkomers en ontvangers. Daarin speelt de taal een rol, maar die is maar een deel van het verhaal. Er zijn ook andere aanknopingspunten als buurthuizen, moskeeën enzovoort.
Drs. J.W. Bertens, die naam heeft gemaakt als Europarlementariër en ambassadeur, belichtte ‘Het belang van een nationale identiteit voor de positie van Nederland binnen de Europese Unie’ en hij deed dat op een persoonlijkobjectieve, humoristische wijze die de toehoorders zonder meer meenam in zijn verhaal. Hoe zou hij, vroeg hij zich af, als Maastrichtenaar, Limburger, Zuid-Nederlander, Europeaan, historicus, MVV-aanhanger bovendien, Nederland kunnen vertegenwoordigen? Het is een overweging die je uit een Hollandse mond eigenlijk nooit hoort en ook de voortzetting van zijn verhaal bracht invalshoeken die eenvoudig leken, maar waarvan wij de praktijk nog moeten leren kennen.
Onze historie kent een voortdurende schaalvergroting, waarvan de vorming van de Zeven Provinciën een stap in het klein was zoals nu in het groot is genomen. Deze stap van Europese integratie is in zekere zin een antwoord op het Europa van de nationale staten dat geteisterd werd door oorlogen en dat ook nu gehinderd wordt door de nationale overheden. Het is waar, wij verliezen onze zeggenschap over de markt, de munt verdwijnt, maar waren wij dan zo onafhankelijk? Konden wij bijvoorbeeld iets buiten de Deutsche Bank om doen? Wat wij nu moeten doen is inspelen op de diversiteit, het maatschappelijk draagvlak zoeken en het nieuwe spel spelen met nieuwe middelen. De niet doordachte vrees voor verlies van eigenheid draagt bij aan een Europees parlement dat maar niet de legitimiteit krijgt die het nodig heeft. En wat is onze eigenheid? Bertens sloeg daarbij gemakshalve de taal maar vast over, maar dat zouden er meer doen deze dag. Als je politici en zakenmensen zou willen geloven, hoort taal helemaal niet bij cultuur. Dat neemt niet weg dat hij in de heldere presentatie van een ervaren parlementariër nog even een paar trekjes van onze identiteit langsliep, die te aardig zijn om hier niet te vermelden. De gemiddelde Belgische visie op de ‘Hollander’: aanmatigend, zelfgenoegzaam, weinig tactvol. Zelf denken we daar natuurlijk heel anders over, wij zijn zoals hij het uitdrukte, zeer onbescheiden bescheiden. Ook het roemruchte poldermodel valt te herleiden tot samen pompen of verzuipen, meer zit daar eigenlijk niet achter. De middelmaat is volgens Bertens in Nederland koning, ‘doe maar gewoon’, waardoor wij ook bang zijn geraakt voor risico's. De Nederlander is doorgaans zeer trots op deze bouwstenen van onze identiteit, uiterst trots, maar, zo kunnen wij ons afvragen, waarop dan wel precies, historisch gezien? De kennis van onze geschiedenis is dermate gering dat het aan een buitenlander haast met uit te leggen is dat
geschiedenis nauwelijks een rol speelt bij zo'n trots.
Tot slot keerde Bertens terug naar zijn startpunt. Europa betekent voor hem behoud van culturele diversiteit, Europa is één land, een grenzeloos gebied, met allerlei cultuurdragende eenheden, die geperst zijn geweest in nationale staten. Maastricht, dat na de oorlog 60.000 inwoners telde, heeft er nu 130.000, met veel allochtonen, waaronder flink wat Hollanders. Nu Maastricht open ligt, wordt het dialect beter gesproken dan vroeger! Wij zijn nu trots op onze cultuur! De Nederlandse vrees dat Europa onze cultuur zou wegvagen, is dan ook ongegrond. We moeten ons niet afsluiten, we moeten meedoen! De essentie van cultuur is volgens Bertens de vorming binnen een (internationale) context. En je moet er iets voor doen, je moet naar buiten optreden. Nederland moet zelfverzekerd en weer- | |
| |
baar in Europa staan, moet Europa mee vorm geven en via de vereiste openheid en inspraak.
Het woord was aan mr. N. Albayrak, lid van de Tweede Kamer, maar zij bleek verhinderd en werd vervangen door haar collega Judith Belinfante, o.m. voorzitter van de Interparlementaire Commissie. Zij omschreef de nationale identiteit als het ‘karakter van de samenleving’, dat historisch is gevormd en dientengevolge geen statisch gegeven is of kan zijn. Haar familie was driehonderd jaar geleden naar Nederland gekomen en zij voelt de dubbele nationaliteit die velen hebben, ook persoonlijk nog. In haar familie waren de namen na de Spaanse, Portugese en Hebreeuwse periode evenzovele malen aangepast en veranderd. Bezien vanuit de (ontvangende) nationale staten golden joden als onbetrouwbaar; van die band werden zij dus uitgesloten. ook dat evolueerde natuurlijk. De nationale staat kan meer en meer omschreven worden als een grondgebied waar een vigerende manier van omgaan met elkaar het karakter bepaalt. De grondwet vormt daarin een bindend systeem, moet dat doen. En ook de grondwet is gelukkig geen statisch gegeven. Belinfante stelde: ‘Een multiculturele samenleving als Nederland functioneert optimaal, indien alle burgers de Grondwet zien als een bindend systeem van normen en waarden.’
De volgende vraag is natuurlijk: hoe verschillend zijn uiteindelijk de normen en waarden, en welke zaken moeten we daaronder scharen? Een hoofddoekje is op zichzelf geen norm. Migranten nemen gebruiken mee die wij interpreteren als normen. Die gebruiken veranderen en daarachter moeten wij het hebben over de normen. In de zeventiende-eeuwse samenleving mochten neven en nichten met elkaar trouwen, een gebruik dat in deze maatschappij gewoon verdwenen is.
Het stuk gebruikte woord tolerantie kreeg herwaardering: tolerantie is dat je iets verdraagt, en dat is natuurlijk iets anders dan gelijkwaardigheid als basis, maar het is wel de noodzakelijke eerste ruimte die een multiculturele staat op weg naar één norm moet krijgen, een norm die in eerste instantie de publieke ruimte geldt. Eén norm kan alleen bij gelijkwaardigheid. Iedere burger is gelijk voor de wet, zegt het eerste artikel van de Grondwet. Die vraag naar gelijkheid hebben we allemaal, maar het is zoeken naar gelijkwaardigheid. De instroom van nieuwe burgers heeft met de islam een nieuw element ingebracht waar we niet op ingesteld zijn. De tweede generatie heeft eigenlijk al een soort polderislam, een islam waarvan de scherpe kantjes van de gebruiken en gewoonten hebben plaatsgemaakt voor de normen en waarden. De bewegelijkheid waarmee we met de Grondwet omgaan en het constante zoeken naar gelijkwaardigheid zullen de kwaliteit van onze samenleving bepalen.
Het was even wennen, na de vorige voordrachten, het exposé van drs. Th. Schmitz, algemeen directeur Nederlands Bureau voor Toerisme, aan te horen. Ik heb het nauwelijks overleefd en ik zal u vertellen waarom. Onderwerp was: ‘Het belang van een nationale identiteit voor de Nederlandse economie’, een veelbelovende titel. Wie had kunnen denken dat wij door de voorman van onze toeristenindustrie getrakteerd werden op tulpen en klompen en een mondje Engels? Schmitz - aardig detail: zijn familie kwam in 1836 uit Duitsland, een leuk vervolg op eerdere binnenkomers - stelde dat het goed gaat met het toerisme van Nederland. Het is de grootste sector inmiddels, met 10 miljoen bezoekers en ca. 15 miljard aan omzet. Hij was het ook die ‘imago’ en ‘identiteit’ voor de helderheid even in hun spanningsveld omschreef, waarmee hij een verzuim van eerdere inleiders goedmaakte.
Maar nu komt het: wij hebben een naamsprobleem, stelt dhr. Schmitz vast, wij moeten als land bekender raken, om vervolgens het toerisme-embleem omhoog te steken, een tulp met HOLLAND eronder. Nu barst toch mijn klomp: iemand klaagt over de weinige bekendheid van Nederland, terwijl hij zelf Nederland als Holland uitvent. Als een bevolking zelf de naam al niet eens kan onthouden, is het bewoners van andere landen dan kwalijk te nemen dat ze het ook niet weten? We mogen hopen dat onze toeristenbranche in modernere handen komt en minder gemakzuchtig op klompen en tulpen terugvalt. Zo'n korte-termijnhouding zou ons wel eens flinke schade kunnen bezorgen. Misschien kan mw. Tóth hier een handje helpen.
De discussie naar aanleiding van de ochtendlezingen greep dan ook over dit laatste stuk heen naar de vooralsnog niet nauwkeurig te beantwoorden vraag hoe normen en waarden in een politiek instrumentarium vertaald kunnen worden.
Ir. E. Denig, voorzitter van het Platform Beeldvorming Nederland, introduceerde vervolgens het middaggedeelte na zich de vraag gesteld te hebben hoe ‘De ambities en waarden van Nederland’ zouden kunnen worden ingevuld.
| |
| |
De volgende woordvoerder, drs. F. Spangenberg van Motivaction Research vulde dit verder in vanuit een onderzoek naar normen en waarden. Hij sprak zijn zorg uit over een gebrek aan een toekomstblik en vertrok van de woorden van Paul Schnabel: Nederland is gewoon, grijs, springt er niet uit, maar toch zijn er extremen binnen de samenleving en die zouden we kunnen benutten om verder te komen. De paradox van een mondialisering - Spangenberg noemt dat globalisering - die tegelijkertijd nationalisering en regionalisering meebrengt, de afneming van nationale identiteit gepaard aan juist daaraan willen vasthouden, vormde een retorisch begin, dat zich helaas oploste in een uitgebreid verslag over vier gedefinieerde categorieën burgers: de globals, glocals, locals en nocals, oftewel de internationaal, internationaal én lokaal, lokaal, en noch lokaal noch internationaal georiënteerden, compleet geschetst met bijbehorende ontwikkeling. Het gepietepeuter met eigenschapjes links of rechts van de zelf getrokken lijnen was wat minder geschikt voor een mondeling betoog, waardoor de nadelen van statistieken zonder duidelijke interpretatie en gevolgtrekking dreigden te gaan overwegen: etiketten plakken op niet duidelijke entiteiten. Deze bundels distinctieve eigenschappen, waarvan niet is gezegd hoe die zich verhouden tot bijvoorbeeld subculturen, hadden in ieder geval de aardigheid dat je ermee kon jongleren en jezelf een plaatsje kon bezorgen in een aardige categorie.
| |
De middag
Het ANV had niet ingeschreven op groep A (internationale ambities), of B (ambities op de markt), maar op C (culturele ambities). Als inleider en gespreksleider daarvan trail op mr. P. Nouwen, die de projectgroep Rotterdam Culturele Hoofdstad 2001 leidt en alle facetten van die aanpak van een promotieprobleem vertelde en daarmee ter extrapolatie voorlegde aan de aanwezigen. Er is natuurlijk wel wat voor te zeggen, maar het heeft ook zijn beperkingen, want een stad, wat zeg ik, een wereldhaven, is wel wat anders dan een land, dat verschillend te typeren gebieden kent, een andere infrastructuur heeft en andere typen subculturen kent. Het begrip subcultuur is deze dag trouwens niet gevallen en zonder hulp van een socioloog durf ik er in dit verband niets over te zeggen. Hoe zinnig ook, er zit in wat men zegt ook altijd een impliciete boodschap. Deze zou hier heel goed het hollandocentrisme kunnen heten, hopelijk is dit een niet gewild neveneffect, maar na de boodschap van Holland en de tulpen komt zo'n gevoel onwillekeurig op.
De promotie van Rotterdam is daar niet minder van kwaliteit om. Het vertoog van Nouwen, gesecondeerd door Mw. M.W. van Steen van dezelfde projectgroep, was breed uitgesponnen, boeiend, helder en ging er gelukkig van uit dat je Rotterdam niet hoefde te kennen (straks natuurlijk wel!). Rotterdam, met Porto uitgekozen tot culturele hoofdstad van Europa voor het jaar 2001, is, als ik het zo mag zeggen, uitgekruist en op de tafel gelegd om erachter te komen wat Rotterdam nu werkelijk is. Wat kwam er zoal uit?
Het is een havenstad, hoewel grote schepen er strikt genomen niet meer komen. Het water staat er echter centraal. De wetenschap is vastgepind op Erasmus. In het museale is de architectuur een in het oog lopende sector. Over de Erasmusbrug, zo schetste Nouwen ons bevlogen, ontstaat een nieuwe stad met 150 nationaliteiten. De stad vergrijst merle daardoor niet, maar verjongt sterk. Het is een multiculturele stad pur sang, een stad van plezier, van sport, maar ook van vele godsdiensten. De financiering was neergelegd in een vijf-lagenplan van aanpak. Coreferent P. Nijhoff (Raad voor het Landelijke Gebied) schetste het landschap vanuit een dalend vliegtuig, waar het fysisch-geografisch substraat zich teweer moet stellen tegen de activiteiten van de bewoners, waar de vestingwerken en de Middeleeuwse strokenverkaveling hand in hand gaan. De beeldvorming daarvan moet niet traditioneel, was de opluchtende conclusie. Ondergetekende sprong hier op om een lang opgekropt verdriet de vrije ruimte te geven: waarom hier niet de taal ingeschakeld? Schamen wij ons voor onze taal dat wij die zo wegmoffelen? Zijn juist hier de plaats- en straatnamen niet erfgoed dat bij uitstek aan de bezoekers getoond kan worden? De aanwezigen deelden het gevoel dat de taal langzamerhand willens en wetens buiten boord gehouden wordt, waardoor men de eigen identiteit in feite niet geheel wil tonen. Voor een buitenlander, die daar gemiddeld heel anders over denkt, zijn dat niet te doorgronden zaken. Gelukkig kan Rotterdam als naam er ook in de Engelse spelling mee door, anders vergaat het de stad als De Heek.
Verbazing was er tijdens de discussie dat het belangrijkste museum van Rotterdam, Boymans van Beuningen, grotendeels dicht was in dit topjaar voor de stad. De van pijn vertrokken gezichten achter de tafel gaven aan dat het hier wederom een ongehoorde coïncidentie in het plannende
| |
| |
Nederland betrof. Wij kenden allen genoeg andere voorbeelden om er deze enthousiaste en uiterst bekwaam overkomende specialisten niet verder mee lastig te vallen en als Amsterdamse dacht ik stiekem dat Rotterdam wel heel erg veel cultuur toebedeeld kreeg de laatste tijd.
Bij de uitwisseling van resultaten van de drie discussiegroepen kregen wij wat van de andere groepen te horen. Tweede-Kamerlid G. Valk vertelde de resultaten van de discussie over internationale ambities. Een enquête (verlos ons van de enquêtes, heer!) had uitgewezen dat positieve punten van het gehele Nederlandse volk waren: openheid, tolerantie, liberaal. De negatieve kant bracht vooraan de sleutelwoorden arrogantie en gebrek aan sensibiliteit. Een vergelijking met Griekenland was getrokken: zou dwarsigheid ons meer invloed opleveren? Men kwam tot de overtuiging dat een langduriger invloed beter af was met een goed imago. In dat imago komt, zo vond men, de nietmatieriële kant te weinig aan de oppervlakte. En natuurlijk moest het budget voor internationaal cultureel beleid hoger.
Dhr. D.P. Scherjon van VNO-NCW rapporteerde de bevindingen in de groep ambities op de markt. Een paar behartenswaardige meningen moeten hier even genoemd worden:
• | wij praten ‘Europees’, maar in de regio's gebeurt het grotendeels; |
• | incidenten bepalen ons imago, zoals de bekendheid van Cruijff, een film over euthanasie, de seksindustrie, wat consequenties voor de markt heeft; |
• | laten we een aantal ambities formuleren en geef daar gezamenlijk richting aan. |
Een kort promotiefilmpje over Rotterdam bracht ons weer even bij kennis, waardoor we het vertoog over ‘De verantwoordleijkheid voor een nationale identiteit vanuit maatschappelijk oogpunt’ van prof. dr. H.B. Entzinger (Sociale Wetenschappen) weer aankonden. Sociocultureel onderzoek (lees: enquêtes) kan bij de benadering van nationale identiteit niet gemist worden, stelde Entzinger, hetgeen hij gelukkig vertaalde in: voortdurende bezinning op het eigen karakter is noodzakelijk. Lange tijd mocht bijvoorbeeld niet worden gepraat over moeilijkheden die voortvloeiden uit culturele verschillen, dat was politiek niet correct. Nu mag het multiculturele drama gelukkig worden geformuleerd.
Hoeveel heb je nu nodig, vroeg Entzinger zich af, om effectief met elkaar te communiceren? Hij noemde zeven punten:
• | Taal: als vehikel of markeerder van de identiteit. |
• | Wetten. Artikel 1 van de grondwet kunnen we zien als een nationale opdracht. |
• | Territorium. |
• | Democratische procedures, wat wil zeggen: consensus over de besluitvormingsmechanismen die moeten leiden tot breed gedragen besluiten. |
• | Godsdienst is soms de bindende factor. In Nederland is dat juist de vrijheid van godsdienst. We zien dat de islamitische nieuwkomers (nog even wennen aan het woord) toegroeien naar een Europese/Nederlandse invulling van de islam. |
• | Lotsverbondenheid en solidariteit moeten ervoor zorgen dat wij gezamenlijk de gemeenschap vorm geven en dat er een gemeenschappelijke identificatie komt met een bepaalde politiek-staatkundige eenheid. |
• | Gedeelde waarden: er moet een zekere gezamenlijkheid zijn m.b.t. de fundamentele waarden. Die groeit naarmate men ergens langer is en schuift op per generatie. |
| |
De namiddag
Drs. J. Wallage, thans burgemeester van Groningen, voelde zich thuis in zijn oude omgeving. In een gevoelig betoog - ‘ik hou van Nederland, zoals ik het zie of zou willen zien’ - wees hij erop dat mensen uiteindelijk op elkaar zijn aangewezen. De internationalisering vraagt om herwaardering van de nationale waarden: naarmate de wereld meer één wordt, wordt het lokale belangrijker dan het nationale. Een gemeenschappelijke identiteit op lokale basis, dat leek ongeveer de boodschap van Wallage. Natuurlijk, er is een taal, een democratie, een monarchie, maar het moet uiteindelijk van de lokale krachten komen. De nieuwe technologie versterkt dat proces nog. Wallage haalde nog met smaak het (West-)Duitse credo aan Oost-Duitsland aan: ‘Wir sind ein Volk!’, en de Oost-Duitse reactie erop: ‘Wir auch!’ - Zo'n anekdote reikt verder dan je denkt: zijn de Hollanders niet de Besserwessies van Nederland? Waarschijnlijk heeft Wallage dat niet rechtstreeks bedoeld, maar zijn betoog zette de mensen aan het denken, getuige een vraag uit het publiek: waarom uit dat lokale belang zich dan niet in de politiek? Na enig denken meende Wallage dat de theaterkant van de nationale politiek beter ontwikkeld is, de spanning daar beter wordt gebracht; daarnaast
| |
| |
Minister mr. R.H.L.M. van Boxtel
gaat de plaatselijke politiek vaak over minder belangrijke punten.
In afwachting van een verlate minister mr. R.H.L.M. van Boxtel (Minister voor Grote Steden- en integratiebeleid) bracht platformvoorzitter Denig vast het besluit van de dag met een reeks mooie voornemens ten aanzien van de Neerlands toekomstige inbreng in Europa en de behartenswaardige opmerking dat een ambitiecode in Nederland nog niet bestaat en dat daarin de verworvenheden van het land verwerkt zouden moeten worden.
Van Boxtel kwam vervolgens en zag en overwon met enkele mooie waarnemingen en een gebeiteld betoog over thuis zijn als een van de grootste waarden van het leven, als onze identiteit. Bij wie voelen we ons thuis, met wie identificeren we ons, wanneer wordt een Nederlandse jood een joodse Nederlander? Onze identiteit legde Van Boxtel vast in enkele sleutelwoorden, in zijn volgorde: gematigd, afwezigheid van extremen, strijd tegen water, gedoogbeleid, taal. Hij haakte aan bij Wallages mening dat de regio steeds belangrijker wordt, al is niet zeker of lokaal en regionaal hier niet te veel door elkaar gehutseld worden. Misschien moet men maar gewoon plaats en streek zeggen, daar vergis je je nooit in. Een gemeenschappelijk verleden is er niet met de immigranten, of toch? Is slavernij niet een gemeenschappelijk historische ervaring? Zou een andere blik op de geschiedenis niet veel meer gemeenschappelijks bieden?
Het is me uit het hart gegrepen. Toch maar weer meer geschiedenis op school?
| |
De dag
Uit het voorgaande valt op te merken dat deze dag met de discussies wel degelijk wat heeft aangeleverd, inhoudelijk en via degenen die zich aan de discussie hebben gezet.
Aardig was dat iedereen vanuit zijn of haar eigen discipline of werk/ervaringsomgeving de gereedschappen inbracht om dit begrip te bezien en te bespreken. Ik doe dat onwillekeurig vanuit een sterk talig bewustzijn, maar ik heb objectief recht van spreken de afwezigheid van de landstaal als onderwerp of invalshoek in een debat over rationale cultuur en identiteit te betreuren als een gemiste kans en een onjuiste opvatting van cultuur en identiteit. Deze omissie is niet zonder gevolgen gebleken. Taalbewustzijn was afwezig bij de benoeming van allerlei gevoelige begrippen als: lokaal-regionaal, immigrant-nieuwkomer-allochtoon, imago en identiteit. Voorts was volstrekt niet helder - dat is het overigens zelden - wat men onder Nederlanders nu precies verstaat.
De vorm van de dag was er een van lezingen en voordrachten, die, hoe goed en interessant ook, niet helemaal konden verbloemen dat de wisselwerking met de zaal maar mondjesmaat was, in een prettige sfeer overigens. Het doet evenwel niets af aan de winst die deze dag evenzeer heeft gebracht: in Nederland wordt dit onderwerp nu bespreekbaar in het maatschappelijke centrum, waar het ook hoort. Wie had dat ooit gedacht?
(ER)
|
|