Samenwerking
Vergeten toespraken?
In de pers is - althans in Nederland - betrekkelijk weinig gepubliceerd over het staatsbezoek dat het Belgische vorstenpaar in april jl. aan Nederland bracht. Dat was zeker het geval wat betreft de toespraken die van Nederlandse resp. Belgische kant gehouden zijn. Wie de ‘toon’ van deze toespraken inschat, komt al gauw tot de ontdekking dat het daarin niet bij een vorm van protocollaire wellevendheid bleef. Integendeel, meer dan vroeger werden man en paard genoemd, daar waar het Vlaanderen betreft. Vroeger werd in Nederland die plaatsaanduiding vermeden, uit angst ‘zich te mengen in buitenlandse politiek!’
De intonatie was eerder losjes; het woord ‘Belgenmoppen’ kwam er weliswaar niet in voor, maar koningin Beatrix sprak toch over ‘grappen waarin Nederlanders de hoofdrol spelen, die in België worden verteld’, maar die men ‘meestal niet terug vindt in officiële toespraken’ maar die ‘echter deel uitmaken van een zeer levende cultuur.’ Deze humor over-en-weer ‘behoeft ons niet te verontrusten. Integendeel. Mensen spotten vooral met datgene wat zij van betekenis vinden.’
Die betekenis kwam in elk geval goed uit wat betreft de gemeenschappelijke belangen die de beide landen hebben, ‘zelfs in moeilijke kwesties’, waarbij blijkt ‘dat een gezamenlijke aanpak uiteindelijk tot een goede oplossing zal leiden.’ En dan worden met name genoemd: de Verdragen rond Maas en Schelde en ‘de goederenspoorlijn door Limburg’, huiselijk gezegd de IJzeren Rijn.
Wat Europa betreft: ‘In de Unie zal ten behoeve van het gemeenschappelijk belang een gezamenlijk optreden meer dan ooit van belang zijn’. In die verbondenheid is uiteraard de taal een niet weg te denken factor. Vlamingen krijgen van Beatrix een pluim, omdat ze ‘taalspelletjes en het Groot Nederlands Dictee winnen’, waarbij zij opmerkte of ook de Hollanders ‘niet meer aan hun eigen taal zouden moeten doen.’
Koning Albert bleef niet achter. Hij zag in dit staatsbezoek een gelegenheid om ‘onze nabuurschap te benadrukken’, met name doelde hij op ‘de concrete gestalte van de grensoverschrijdende samenwerking,’ als ‘de veelzijdige interactie tussen onze provincies.’ Daarnaast noemde hij met name dat ‘de Vlaamse Gemeenschap die nadrukkelijk aanwezig is in het Nederlands cultureel landschap’ door het Vlaams Cultuurhuis de Brakke Grond, dat hij bezocht en waar hij zich - goed voorbereid - mengde in een discussie over de vele problemen die zich op het gebied van de culturele integratie blijven voordoen. De Taalunie werd in deze geprezen als ‘een uniek en dynamisch samenwerkingsverband.’
Die zo lang verzwegen Taalunie speelde ook een rol in die toespraak die Minister-President Wim Kok hield in de Ridderzaal. Zij ‘biedt een goede gelegenheid om opnieuw aandacht te geven aan de vitale betekenis van onze springlevende “eigen” taal binnen het steeds grotere Europa.’ Hij prees ‘onze innige culturele samenwerking’ die wij ‘zorgvuldig moeten koesteren.’
Was er ooit in een recent verleden een Nederlandse minister van Cultuur die zich afvroeg of Nederland en Vlaanderen wel zo veel gemeen hadden, Wim Kok sprak over buurlanden ‘met een intens beleefde gedeelde geschiedenis.’ Kortom: niet eerder is officieel zo positief gesproken over de Noord-Zuid-verhouding; om koning Albert te citeren ‘de klanken uit Noord en Zuid zullen meer en meer tot een welluidende melodie samensmelten.’ Sinds 1985 staat de melodie van ‘De Vlaamse Leeuw’ in dezelfde toonsoort (G-groot) als het ‘Wilhelmus’...
(KMff)