De aanloop
Het gezin Schillebeeckx verliet het landelijke huis in Kortenberg aan het begin van de eerste wereldoorlog. Edward werd in 1914 in Antwerpen geboren. Na de gemeentelijke school studeerde hij bij de jezuieten in Turnhout. Hij werd er flamingant. In dat college doceerde men immers nog veel in het Frans. Tussen basisschool en college gaapte een niveau- en een taalkloof. Edward koos voor het priesterschap, niet zo'n zeldzame keuze toen. Hij keek evenwel onverwacht in de richting van de dominicanen. De ‘predikheren’ leken hem, vergeleken bij de jezuïeten, minder in principes verstokt en even studiegericht. Een gevoeligheid voor de band tussen leer en leven?
Tijdens zijn filosofische vorming in Gent werd hij geboeid door zijn leermeester Domien De Petter. Dat was een authentiek filosoof, een kenner van Thomas van Aquino en van de moderne fenomenologie (Husserl). Volgens hem behoorde de intuïtie tot de wezensstructuur van het intellect. Zo ervaren we de concrete dingen om ons heen én in die ervaring de zin van wat tot ons komt, de totaliteit. Deze idee van een impliciete totaliteitsintuïtie liet toen, in 1939, een nieuw licht schijnen op het geloven en het theologisch overdenken ervan. Een eultuurtheologisch project kreeg meer zin.
De (neo-)scholastiek en haar bevriezing van het leven tot leer en tot abstracte begrippen werd bevreemdender ervaren. Het woordenspel over een bovennatuurlijke werkelijkheid, los van ons eindig bestaan, zonder dialogische structuur, werd minder aanvaardbaar. Van De Petter, die uit een Franstalig gezin kwam en uit culturele volksbetrokkenheid startte met het Nederlandstalig Tijdschrift voor Filosofie, en van andere sociaal bewogen geestelijken, apprecieerde de jonge pater het engagement. Voor de oorlog was dat duidelijk Vlaamsbewust en Heel-Nederlands. Door pastorale activiteit, onder meer voor gevangenen, werd dat engagement omvattender, gelaagder. Het leidde tot sympathie voor het experiment van de priester-arbeiders in Frankrijk, tot een minder conservatieve opvatting van het kloosterleven en tot de idee dat de theologische arbeid ruimte moet geven aan een gesitueerde dimensie. Dit is nu aan de orde in vele bevrijdingstheologieën van Latijns-Amerikaanse, Afrikaanse of Aziatische signatuur en in de feministische theologie. Geloof en leven, Orthodoxie én orthopraxie hoorden op mekaar aangewezen te zijn. Dit is bij Schillebeeckx stellig een rode draad.
Tot zijn verbijstering en treurnis merkte hij snel dat de anti-moderne instelling van het hoogste kerkgezag de vernieuwers de woestijn injoeg: De Petter, Chenu en later Boff en Küng. Hun uitsluiting is de mooiste bladzijde niet. Moest een katholiek theoloog het gezag enkel op geleerde wijze naar de mond praten?
De lezer krijgt de indruk dat Schillebeeckx heel lang gepoogd heeft de roomse uitspraken te aanvaarden door de waarheidskern erin te tonen om dan naar ruimtes te zoeken waar te ademen viel. Zijn kennis van de traditie was hem daarbij een kostbare hulp. In de buitenspelval trapte hij nooit. Ook vandaag blijft geloven voor hem een zaak die niet zonder kerken kan, hoe dwaas die vaak ook doen. Het is geen legitimatie van dwaasheid!