en dat is een gezonde evolutie.
Als je dat belemmert in een taal, dan belemmer je mensen die dat gaan doen. Dan komen ze voor een keuze te staan: ze kunnen hun Nederlands niet meer aanpassen en laten het dan maar vallen. Een taal moet dat hebben, anders wordt ze steriel en kun je er niets meer mee aanvangen.
Hetzelfde met groepen en mensen die graag koketteren met dat soort Engels. Het kunnen koketteren met taal, het kunnen een taal anders gebruiken dan anderen, je kunnen afzetten tegen andere groepen: het is heel gezond dat je dat binnen je taal kunt door er allerlei dingen aan te veranderen. Dat je niet gedreven wordt om dat buiten je taal te gaan doen en te zeggen: ik spreek geen Nederlands meer, ik kan er niets mee doen, ik spreek een andere taal. Voor mij is het heel belangrijk dat dit soort evoluties mensen de kans geven om zichzelf te zijn, met hun wereld bezig te zijn, nieuwe accenten te leggen binnen de taal. Zolang het daartoe beperkt blijft en je ziet dat het Nederlands die vreemde invloeden in recordtempo assimileert, dan is er volgens mij niets aan de hand.
Ik maak me meer zorgen om het andere wat gebeurt. Dat je ziet dat men het gevoel heeft dat het Nederlands op sommige punten die rol niet meer aankan en dat men dan echt naar het Engels overstapt. Het grote voorbeeld daarvan - en we maken ons daar te weinig zorgen over - is wat er momenteel in het bedrijfsleven gebeurt. Dat is een echte bedreiging. Ik zie dat bij zowat alle bedrijven in Nederland en bij een groot deel in Vlaanderen die zichzelf internationaal noemen, het Engels gewoon de corporate language is. Dat is een probleem. Dan verlies je als Nederlands een heel belangrijk terrein. We leven nu eenmaal in een tijd waarin politiek en cultuur volgen op economische ontwikkelingen, en niet andersom. Als je dat ziet, dan vind ik dat een heel gevaarlijke evolutie. Ik denk dat we ons daarover meer zorgen zouden moeten maken en ons meer daarop richten. Hoe kunnen we het Nederlands interessant houden voor het bedrijfsleven? Je lost het niet op door te zeggen: Jongens, jullie mogen geen Engels gebruiken, foei! Je kunt dat alleen maar door te erkennen dat Engels voor hen heel belangrijk is, maar door te stellen dat ook het Nederlands interessant kan zijn, en het in hun voordeel kan zijn om het te gebruiken. Daar moeten we veel meer naartoe.’
Rekent u daartoe ook de academische wereld die vandaag de dag nogal gemakkelijk naar het Engels grijpt?
K. Jaspaert: ‘Die reken ik er zeker toe. Het is voor een deel een gevolg van die economische ontwikkeling. Sommige academische opleidingen leunen heel sterk aan bij wat er economisch gebeurt. Dan zie je tot wat dat leidt. Voor een ander deel is het niet zozeer de makkelijkheid waarmee de academische wereld dat doet, maar wel de grote druk waaraan ze als tweede geïnternationaliseerde wereld bloot staat. Dat vind ik een heel groot probleem. Wetenschappelijk publiceren in het Nederlands is er bijna niet meer bij, zelfs niet over het Nederlands of over Nederlandse taal, letteren en cultuur. Als je echt mee wil tellen, als je met alle systemen die universiteiten gebruiken als wetenschapper een plaats in wil nemen, dan hanteer je het Engels.’
Is die trend om te buigen?
K. Jaspaert: ‘Die trend is niet om te buigen en dat hoeft ook niet. We kunnen niet terug naar wat we hadden. De wereld zit helemaal anders in elkaar. Ik denk wel dat mensen te overtuigen vallen van het feit dat, naast dat Engels, het Nederlands ook een nuttig instrument kan zijn. We moeten dus niet die oude plaats willen heroveren maar we moeten dringend op zoek gaan naar wat de nieuwe plaats voor het Nederlands kan zijn: naast het Engels en in samenspraak met dat Engels en niet vanuit die concurrentie-gedachte. Als we het Nederlands willen laten concurreren met het Engels, dan zijn we bij voorbaat verloren. Ik ben er zelf van overtuigd - anders had ik allang een andere baan - dat daar een belangrijke plaats voor het Nederlands is, ook in economisch opzicht, ook in academisch opzicht. Waarom zou dat niet zo zijn? Je ziet dat sommige taalgebieden het op dat terrein beter doen dan het Nederlandse. Kijk maar naar Zweden. Er zijn drie keer minder Zweedsdan Nederlandssprekenden. Je ziet wel dat de perceptie van het belang van het Zweeds veel hoger is dan die van het Nederlands. In de Verenigde Staten heb ik aan universiteiten mensen tien Europese talen opgegeven en hen dan gevraagd die te rangschikken volgens omvang en belang. En dan zie je dat het Zweeds altijd boven het Nederlands komt te staan. Men gaat ervan uit dat het Zweeds drie keer meer sprekers heeft dan het Nederlands, terwijl het net andersom is. Dat heeft natuurlijk iets te maken met de wijze waarop Zweeds- en Nederlandstaligen met hun eigen taal omgaan. De ene stopt die, in contact met het Engels, zo veel mogelijk onder tafel. De andere haalt die boven en zegt: Kijk eens, wat goed, ik spreek als Zweedstalige ook wat Engels. Dat is een heel andere benadering van de zaken.’
Zweden hanteren hun eigen taal dus makkelijker in het buitenland, in het internationale milieu dan de Nederlandstaligen?
K. Jaspaert: ‘Dat is er zeker een aspect van. Als je kijkt naar taalgebruik in immigratielanden als Australië en de Verenigde Staten, zie je dat Nederlandstaligen altijd bovenaan de lijst staan van de immigranten die het snelst hun eigen taal opgeven. Zweden staan een stuk lager, Duitsers, Grieken, Italianen staan lager.’
Is er een verschil tussen Vlamingen en Nederlanders, wat dat betreft?
K. Jaspaert: ‘Dat is niet echt onderzocht, nee. Ik heb het gevoel, de situaties kennende, dat er een licht verschil is. Als je in een Zweedse meubelzaak komt, die ik maar niet noem, dan kun je er niet binnengaan en weer buitenkomen, zonder dat je weet dat je in een Zweedse meubelzaak