Neerlandia. Jaargang 103
(1999)– [tijdschrift] Neerlandia– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 4]
| |
[pagina 5]
| |
‘Het was een moeilijke, maar ook boeiende periode. Dat het die wending nam en zo afliep, is natuurlijk een ontgoochelende ervaring geweest. We waren er al bijna vier jaar. In die tijd hebben we de crisis die begon met de eerste inval op I oktober 1990 zeer intens beleefd: professioneel, maar ook persoonlijk. Je ziet ook de positieve elementen die in zo'n crisis spelen, en de positieve krachten die aan het werk waren. Rwanda heeft maar ten dele een trauma veroorzaakt. Ik heb ook zeer positieve herinneringen aan wat we daar hebben meegemaakt en aan allerlei boeiende, fantastische mensen die we daar leerden kennen.’ Aan het woord is Johan Swinnen, Belgisch ambassadeur in het Koninkrijk der Nederlanden. Hij heeft het over zijn ambassadeurschap in Rwanda dat door de genocide brutaal afgebroken werd. Die visie op een humanitair drama typeert de enthousiaste diplomaat: realiteitszin gepaard aan een grote inzet om mensen dichter bij elkaar te brengen.
Maar is zo'n volkerenmoord rationeel te verklaren?
‘In die vier jaar waren er regelmatig kleine of grote moordpartijen, zowel van de ene als van de andere kant,’ zegt mevrouw Swinnen. De ambassadeur vervolgt:
‘We legden dat zeer rationeel uit. In België was men zich bewust van de ernst van de toestand, omdat het ging om schendingen van mensenrechten, om verdeling van wapens, om een haatcampagne op de radio, om politieke polarisatie en radicalisering, om milities enzovoort. Regelmatig waren er ernstige slachtingen onder de bevolking. We vreesden voor een dramatische destabilisering. Ik herinner me dat ik vaak over ‘gevaar voor destabilisering’ sprak. Het was niet duidelijk wat er precies zou gebeuren, maar ik was me er heel goed van bewust dat het erg kon worden. Daarom bleven wij, diplomaten, ons inspannen om de mensen die het overgangsproces - de verzoening, de vrede, de nieuwe stabiliteit - wilden laten slagen, te bemoedigen en te helpen. Maar ik had, eerlijk gezegd, niet gedacht dat het zo plots en zo massaal zou losbarsten. Ik wist ook niet dat er een genocide-plan bestond. Er waren duistere en negatieve krachten aan het werk en we konden die zelfs identificeren, niet met bewijzen maar met vermoedens. Dat was een reden te meer om de gematigde krachten te blijven steunen.’
Was het uw ambitie om ambassadeur in het Koninkrijk der Nederlanden te worden?
Swinnen: ‘Bij zo'n benoeming speelt een aantal criteria en belangstellingspunten een rol. Professionele aanleg, hoe je psychologisch-menselijk in elkaar steekt, voor welke landen je een voorkeur hebt, je vorming, of je eerder voor multi- dan voor bilaterale betrekkingen geschikt bent, je familiale situatie enzovoort. Een brede waaier van factoren dus. Ik was met mijn benoeming in Den Haag heel blij en gelukkig. Het is een privilegie en een eer om als ambassadeur Zijne Majesteit te kunnen vertegenwoordigen in een land als Nederland waarmee we zulke actieve en intense betrekkingen hebben. Het is een fantastische uitdaging om het aanwezige potentieel te valoriseren. Het hangt natuurlijk niet alleen van de ambassadeur of van de diplomaat af maar hij kan er wel zijn rol in spelen. Het is ook een zaak van vertrouwen. Als je zo'n opdracht krijgt, weet je dat je over het vertrouwen beschikt van de beleidsverantwoordelijken, niet alleen in eigen land, maar ook van het land waar je geaccrediteerd wordt. De benoeming kwam des te beter over omdat ik de laatste jaren enigszins voorbereid was om hier te | |
[pagina 6]
| |
komen werken. De drie jaar tussen Rwanda en mijn komst naar hier werkte ik op het kabinet van de premier als adjunct-kabinetschef en diplomatiek adviseur. Ik heb die hele dynamiek van niet alleen de bilaterale betrekkingen, maar ook van die in een breder verband - Benelux, Europa, de Intergouvernementele Conferentie - vanuit Brussel actief kunnen beleven, en veel kennissen en vrienden kunnen maken. Wat ik al gedeeltelijk in Brussel deed, kreeg een verlengstuk met deze benoeming. Veel redenen om met die benoeming gelukkig te zijn, te meer dat het ons familiaal goed uitkwam met vier kinderen waarvan drie aan de universiteit in België. De oudste is ondertussen afgestudeerd en volgt nu een post-graduaat internationaal recht in Leiden.’
Is uw ambassadeurschap in Den Haag iets aparts? Nederland is immers een buurland en heeft daarenboven een bijzondere band met een gedeelte van het eigen land?
Swinnen: ‘Iedere post is uniek. Een goede diplomaat is iemand die zich aanpast, die zich inleeft in de cultuur en de context van het land waar hij geaccrediteerd is. Het hangt voor een groot gedeelte af van je persoonlijke inzet, van de motivatie waarmee je het land en de mensen benadert, en van de motivatie waarmee je de belangen van je eigen land behartigt. Dat laatste is toch de kernopdracht: werken aan en bijdragen tot onze samenwerking, onze samenhorigheid. Met Nederland zijn er onze bilaterale betrekkingen. Om voor de hand liggende redenen zijn de dossiers talrijk. Daarnaast werken we ook samen in grotere verbanden: Benelux, Europa, de Navo.’
Heeft u contacten buiten de overheden?
Swinnen: ‘Ja. Dat maakt het hier in Nederland zo interessant. Ik noem dat “de Belgisch-Nederlandse convivialiteit”. Die is zeer intens, veelsoortig en veelzijdig. Onze contacten liggen niet alleen in Den Haag, hoe belangrijk die ook zijn. Er zijn ook contacten in de provincies met de lokale overheden. Ik word regelmatig uitgenodigd door commissarissen van de koningin en door burgemeesters. Ik beantwoord die uitnodigingen graag. Soms neem ik zelf het initiatief om bijvoorbeeld een bepaalde regio beter te leren kennen. Ik neem dan contact op met een burgemeester of met een bepaalde vereniging. In dat laatste geval kom ik dan buiten de politieke overheden. Ik zou het leuk vinden als ik daar nog meer tijd in kon steken. Ook in contacten met onze Belgisch-Nederlandse verenigingen. Ik was bij de openingszitting van die van Eindhoven en die van Breda. Ook de bedrijfswereld is heel interessant. En het culturele leven: de Brakke Grond bijvoorbeeld. Ik probeer zo veel mogelijk buiten de klassieke paden van de diplomatie te treden. Het is hier in Nederland bijzonder bemoedigend vast te stellen hoeveel belangstelling en sympathie er bestaat voor België, voor Vlaanderen, voor contacten met de ambassadeur. Ik wil die contacten blijven benutten, en als mijn vrouw erbij is, des te liever.’
Hoort het bij de functie van een ambassadeur dat zijn vrouw zich op een of andere manier mee engageert? Wordt dat verwacht?
Mevrouw Swinnen: ‘Ik denk dat dat ook verwacht wordt. Ik denk dat het niet normaal zou zijn als de echtgenote van de ambassadeur niet actief zou meewerken. Ik doe het daarenboven heel graag, ik ga heel graag mee. Weinig ambassadeurs zullen een vrouw hebben die buitenshuis een baan heeft. De contacten die ik leg, komen natuurlijk door de functie van mijn man. Ik word vaak meegevraagd maar ik heb mijn eigen verantwoordelijkheden en interesses. Het caritatieve is doorgaans mijn rol. Ook de organisatie van ontvangsten in de residentie slorpen veel tijd en energie op.’
Hoe ziet de taakverdeling tussen de ambassadeur en de attaché van de Vlaamse Gemeenschap eruit?
Swinnen: ‘Wat het zo boeiend maakt, is: de coherentie van ons systeem, van ons staatkundig model naar buiten brengen. Dat is een bijzondere opdracht voor de ambassadeur: dat hij door zijn optreden dat nieuwe België gestalte geeft en toelicht. Men moet in het optreden van de federale diplomaat herkennen dat België niet alleen het federale België is, maar ook dat van de gemeenschappen en de gewesten. Zo komen we bij de taakverdeling met de gemeenschapsattaché. Het is niet alleen een zaak van exclusieve bevoegdheden. Er zijn bevoegdheden waarbij we elkaar respecteren om die met alle capaciteit uit te voeren. Dat is een kwestie van goede afspraken. Het moet in samenhang, in goede coördinatie gebeuren. Ik verheug me over de vlotte samenwerking die Jos Aelvoet en ik onderhouden en nastreven. Als men te maken heeft met personen die op een transparante manier te werk gaan, die elkaar niets verbergen, die elkaar het volledige vertrouwen geven, dan is dat des te makkelijker en des te aangenamer. Dat is ook geruststellend voor onze gesprekspartners. Om goed te kunnen functioneren en om de veelvormigheid van onze externe betrekkingen op een coherente en harmonische manier tot uitdrukking te brengen, mogen we bij onze gesprekspartners geen twijfels laten ontstaan over de bevoegdheden van de ene en van de andere. Het is ook belangrijk dat de federale ambassadeur niet wordt gepercipieerd als iemand die uitsluitend het federale België vertegenwoordigt, en niet zou aangesproken kunnen worden over een zaak die Vlaanderen of Wallonië aangaat. Het is in het belang van België én van de ‘gefedereerde’ | |
[pagina 7]
| |
entiteiten dat de ambassadeur het nieuwe België profileert, én ook uitdrukking geeft aan en opkomt voor de eigenheden van het ene of het andere gewest. Zo kan de gesprekspartner zich op zijn gemak voelen bij dat gecompliceerde Belgische model.’
Wordt het als gecompliceerd ervaren? Van Ruud Lubbers zou de uitspraak zijn: ‘Eén koninkrijk met twee republieken.’
Swinnen: ‘Men ervaart ook meer en meer het specifieke en het verantwoorde van die structuren. Men moet eraan wennen, maar ik denk dat de notitie-Kooijmans uit 1994 daar veel toe heeft bijgedragen. Onze staatshervorming van 1993 gaf belangrijke bevoegdheden op het externe vlak aan de gewesten en de gemeenschappen. Daardoor kregen de betrekkingen tussen België en Nederland een nieuwe dynamiek. Denk aan de Waterverdragen van 17 januari 1995, om alleen maar die te noemen. Er kwam meer duidelijkheid en daarmee ook een vermenigvuldiging van contacten, van gesprekspartners, en dat is goed. Ik zal de eerste zijn om te pleiten dat die gesprekspartners ten volle worden erkend en herkend, en dat er effectief mee samengewerkt wordt. Maar het is in het belang van het federale België én van de “gefedereerde” entiteiten, dat die coherentie en die harmonie uitgestald wordt door een consequent optreden van de ambassadeur. Ik vertegenwoordig even goed Vlaanderen als Wallonië als de federale staat. Zoals bepaalde Nederlanders me zeggen: U bent de ambassadeur van heel België.’
Ondervindt u in de uitoefening van uw ambt dat men hier de staatsstructuur van België toch wel ingewikkeld vindt?
Swinnen: ‘Het blijft een permanente opgave om die structuren zo transparant en zo duidelijk mogelijk uit te leggen in het buitenland. Het is heel belangrijk om die uitleg in alle geledingen van de Nederlandse maatschappij, de officiële en de officieuze, te geven en de weg te wijzen. Ik verwees al naar de notitie-Kooijmans. Ik denk dat er nog heel interessante oefeningen mogelijk zijn om onze landen beter aan elkaar te leren kennen, om het positieve van dat potentieel van samenwerking, dat niet meer systematisch via dezelfde acteurs verloopt, te belichten. Een uitgelezen kans daartoe is de Belgisch-Nederlandse Conferentie die we aan het voorbereiden zijn.’
Het imago van België. Het overkomt me wel meer dat een of andere Nederlander me iets zegt in de aard van: ‘Man, er gebeurt toch wel wat in dat landje van jou.’ Men denkt dan aan Agusta, Dutroux, extreem-rechts enzovoort. Overkomt dat een ambassadeur ook?
Ambassadeur Johan Swinnen (r.) in het gezelschap van dichter Guy Mandelinck.
Swinnen: ‘Ja, ja. Het valt wel eens voor dat in persoonlijke gesprekken een Nederlander zich geroepen voelt om ons niet alleen aan te moedigen maar ons ook wijze raad te geven. We worden daarmee geconfrontreerd en we nemen dat erbij. Het geeft ons ook de mogelijkheid om er op te wijzen dat we in België met problemen worstelen waar België niet alleen mee worstelt. Het is niet ons land alleen dat geconfronteerd wordt met pedofilie, met kinderpornografie, met geweld op straat, met corruptie. Nederland heeft toch ook in het recente verleden enkele manifestaties van niet zo'n prettige dingen meegemaakt. Maar we moeten het niet verbergen: in België hebben zich op een zeer acute manier zeer ernstige problemen gesteld. Maar we zijn ermee bezig, we pakken ze aan. Niet alle hervormingen kunnen in een handomdraai verwezenlijkt worden. Er is tijd voor nodig. De manier waarop we geprobeerd hebben om de problemen op te lossen, kan ook andere landen inspireren als ze met soortgelijke problemen geconfronteerd worden.’
In het voorjaar bezocht minister-president Wim Kok Wallonië. Een zaak van goed nabuurschap, of was er meer in het geding? De media zijn er nogal zwijgzaam over geweest, zeker in Vlaanderen. | |
[pagina 8]
| |
Swinnen: ‘Ik was heel blij met dat bezoek. Het lag in de lijn van de ontwikkelingen van de laatste jaren. Ministerpresident Colignon was hier op bezoek in oktober 1996 en men vond het van beide kanten inderdaad tijd worden voor een tegenbezoek aan het Elysette in Namen. We kunnen er maar gelukkig om zijn dat enerzijds onze gewesten en gemeenschappen het belang inzien van goede en actieve betrekkingen met Nederland, en dat anderzijds de Nederlandse minister-president daar ook zo over denkt. Ik ben het met u eens dat er - spijtig genoeg - weinig aandacht aan besteed werd in de media. Het was nochtans geen besloten bijeenkomst. Er was een persconferentie in het Elysette voor het diner. De besproken thema's waren niet spectaculair maar toch ook verre van banaal. Bijvoorbeeld: het kanaal van Ternaaien, de verbreding van de sluis, - een Waalse wens die verder bestudeerd moet worden omdat Wallonië een relatief ambitieuze aanpak van de omvang van de sluis voorstaat. En verder de luchthavens van Beek en Bierset, de Euregio Maastricht-Aken-Hasselt-Luik, de IJzeren Rijn, het sociale probleem van de hoogovens Boël in La Louvière. Dat was toch wel een aantal zaken dat een hele avond vulde. Alles verliep in een zeer hartelijke sfeer maar toch zeer businesslike, geïnspireerd door de gemeenschappelijke ambitie om de betrekkingen tussen Nederland en Wallonië te activeren. Zo denk ik aan de beslissing van AWEX - Agence Wallonne aux exportations, het exportagentschap van de Waalse regio - om Nederland in 2000 als prioriteitenland uit te roepen.’
De Benelux. Stelt dat nog iets voor?
Swinnen: ‘Heel wat oorspronkelijke streefdoelen van de Benelux zijn voorbij gestreefd. Ze werden overgenomen door de Europese Unie, vooral sinds de invoering van de interne markt en nu nog meer door de Economische en Monetaire Unie. Daar hebben we de Benelux niet meer voor nodig. We mogen toch niet vergeten dat de Benelux het allemaal heeft aangebracht. Ze speelde de voortrekkersrol op vele terreinen, ook buiten het economische: vrijheid van bewegen van personen, visumbeleid... Dit alles betekent niet dat de Benelux op bepaalde domeinen geen rol meer kan spelen. Ik denk bijvoorbeeld aan de ‘verdieping’ van die interne markt. De Benelux is bezig met heel interessante afspraken over certificaten in de bouwsector. Ze doet heel wat aan de ‘intellectuele eigendom’. De dynamiek van de Benelux op economisch vlak is niet helemaal verdwenen. Er is ook de grensoverschrijdende samenwerking. Het Benelux-secretariaat speelt daar een zeer stimulerende rol in. Het kreeg de opdracht een logistiek-begeleidende rol te spelen, op basis van een verslag van het Comité der Wijzen, goedgekeurd door het ministercomité van de Benelux. Die grensoverschrijdende samenwerking is zeer belangrijk, bijvoorbeeld tussen Vlaanderen en Nederland. Ten slotte is er ook de grote vlucht die de politieke samenwerking heeft genomen. Die heeft zich ontwikkeld sinds 1994. Ik herinner me dat zeer goed omdat ik toen bij Dehaene ging werken. Dehaene, Kok en Junker en hun ministers van buitenlandse zaken ontwikkelden een gezamenlijke opstelling van de Benelux in belangrijke Europese dossiers. Het had niet alleen te maken met de persoonlijke inzet van de betrokkenen maar ook met de mogelijkheden die de herziening van het Verdrag van Maastricht creëerde: de intergouvernementele conferentie die Amsterdam voorbereidde. Dat heeft het overleg en de samenwerking tussen de Beneluxlanden enorm gestimuleerd. In 1996 kwamen we met het Benelux-memorandum en dat heeft grote invloed gehad op de onderhandelingen die uitmondden op het Verdrag van Amsterdam. Ook met agenda 2000 en de crisis van de Europese Commissie heeft de Benelux zich laat horen, dankzij overleg op topniveau hier in Den Haag. De Benelux heeft zeker niet afgedaan.’
Ervaart u dat Nederland en Vlaanderen zich als één taalgebied opstellen in Europa? Gebeurt dat in voldoende mate?
Swinnen: ‘Met de internationalisering, de globalisering en ook de uitbreiding van de Europese Unie zie je duidelijk de neiging om één taal te hanteren en het ligt voor de hand dat dat het Engels is. Ik denk dat het belangrijk is dat we meertaligheid blijven benadrukken, dat we het nut en de rijkdom van meertaligheid blijven cultiveren. Het is goed dat het Nederlands daarin de plaats krijgt die het verdient, en die het moet verdienen. Ik vind het niet goed als Nederlandstaligen te gemakkelijk en te systematisch op het Engels overschakelen. We moeten het Engels natuurlijk zo goed mogelijk beheersen maar dat mag niet ten koste gaan van ons eigen cultureel patrimonium en van onze eigen taal die zich blijft ontwikkelen. Het blijft een potentieel van culturele expressie dat we niet mogen geringschatten. In dat pleidooi voor meertaligheid mogen we zeker het Frans niet wegcijferen. Dat besef leeft ook bij heel wat Nederlanders. Ik pleit meteen ook voor een betere kennis van het Nederlands aan Franstalig Belgische kant, om die dynamiek van de betrekkingen tussen Nederland en Wallonië te ondersteunen en te begeleiden. Ik denk ook dat het niet overdreven is de Vlamingen te vragen de kennis van het Frans weer op peil te brengen. In het verdedigen van het Nederlands zijn Vlamingen misschien wat spontaan actiever dan de Nederlanders, alhoewel als puntje bij paaltje komt, we toch aan hetzelfde zeel trekken. Maar vergeten we ook niet dat de Belgische diplomatie zich inzet om op internationale fora het Nederlands te verdedigen.’
Dit interview werd in april 1990 gehouden. |
|