schillende evaluaties. Voor er gestart of gekocht wordt, onderzoeken wij de kwaliteit van het gegeven en het groeipotentieel. Na uitzending gaan we na of het product het beoogde publiek gevonden heeft en hoe het kan evolueren. Die tussentijdse evaluatie is belangrijk voor het verdere verloop van het product. Zodra het positief wordt beoordeeld, moet meteen overlegd worden met producenten en scenaristen om een volgende reeks op het spoor te zetten. Uiteraard spelen ook de kijkcijfers in dit evaluatieproces een belangrijke rol. Maar ook het kijkersprofiel wordt onder de loep genomen. Een typisch voorbeeld op dat gebied is Raf en Ronny. Dat is een heel ander soort comedy dan VTM tot nu toe gewoon was. Het trekt dan ook een ander en jonger publiek aan. Al die parameters leiden uiteindelijk tot een algehele inhoudelijke evaluatie, die tot zeer uiteenlopende beslissingen aanleiding kan geven. Zo is na een dergelijke evaluatie bijvoorbeeld beslist om de uitzendfrequentie van Wittekerke van één keer per week te laten evolueren naar twee keer. Maar ook ontstaan daaruit vragen naar de toekomstmogelijkheden van een reeks als De Kotmadam met een relatief klein aantal personages en dus weinig mogelijkheden tot nevenplots.’
Drama blijft tot de duurste televisie behoren. Een middel om de financiering rond te krijgen en het product rendabeler te maken, is de coproductie. Streven de omroepen in Vlaanderen naar coproducties en zo ja, met wie? En worden daarvoor landsgrenzen overschreden?
Luc Beerten:
‘Vanuit zijn culturele opdracht is de VRT uiteraard te vinden voor coproducties, maar in de praktijk zijn die moeilijker waar te maken dan vroeger. Dat heeft te maken met de evolutie van het medialandschap. In het huidige competitieve klimaat wil elke omroep dichtbij zijn eigen publiek staan. Fictie wil authentiek en herkenbaar zijn en wordt dan heel eigen, zelfs regionaal. Tegelijkertijd wil fictie uiteraard universeel zijn, maar blijkbaar is tegenwoordig bijna uitsluitend Amerikaanse fictie dat in het oog van de kijker. Misschien lukt dat de Amerikanen omdat ze al zo een uitgestrekte eigen markt met zo een divers publiek moeten zien aan te spreken. Fictie coproduceren met VTM lijkt momenteel niet mogelijk. Dat zou de negatie van het bestel zelve inhouden. De VRT werkt wel met externe producenten, waarbij er geen exclusieven worden gesteld. Maar eigenlijk blijft de VRT wel zelf het grootste productiehuis. De VRT zal dus graag zijn eigen middelen opgebruiken, voor er wordt uitgeweken. Maar de vraag naar volume is bij fictie zo groot, dat er wel externe producenten moeten bijspringen.’
Els Van den Abeele:
‘Voor VTM blijkt coproduceren bijzonder moeilijk. Allereerst zitten we niet in de Eurovisiefamilie. Ook met Nederland blijkt een coproductie nog steeds niet te kunnen. Wij hebben daar ook nog geen echte inspanningen voor gedaan, omdat men in Vlaanderen, in tegenstelling tot tien jaar geleden, hoofdzakelijk Vlaams kijkt en men dus ook uitgesproken Vlaamse producten wil zien. Tot nu toe is Wedden dat met Jos Brink de enige coproductie met Nederland geweest, waarbij onze inbreng overigens minimaal was. Een eerste stap in die richting is de gezamenlijke nasynchronisatie van Simsalagrimm, naar de sprookjes van Grimm. Een vorige poging met Teletubbies is niet gelukt. Hier verzorgt elk land zijn eigen nasynchronisatie.’
Dat brengt ons bij een laatste, toch wel merkwaardig fenomeen dat de laatste jaren opduikt: ook Nederlandstalig drama, dat in het andere land wordt uitgezonden, wordt van ondertitels voorzien. Vandaar onze vraag of buitenlandse (ook Nederlandse) producten ondertiteld of nagesynchroniseerd moeten worden?
Luc Beerten:
‘Over ondertiteling wordt in huis vaak en uitgebreid gedebatteerd, al valt er niet meteen een duidelijke algemene lijn te trekken. Ook hier geldt dat een fictieproductie tegenwoordig graag dicht bij zijn publiek en zelfs regio wil staan. Je hoort dus veel meer tongval en streektaal en evengoed in Nederlandse als Vlaamse producties. Maar het moet onze zorg zijn dat het product verstaanbaar blijft voor de totaliteit van het Nederlandse taalgebied. Er bestaat dus een neiging om meer en meer te ondertitelen, en niet alleen bij fictie. Nasynchroniseren ligt moeilijker. De kleinschaligheid van ons taalgebied maakt het financieel weinig haalbaar en de kijker heeft intussen de nuance van het originele product met ondertitels leren appreciëren. Bij producties voor kinderen wordt sneller aan nasynchroniseren gedacht. Vraag is verder hoe je hiermee omgaat. We constateren bij speelfilms dat Nederland en Vlaanderen eigen nagesynchroniseerde versies uitbrengen.’
Els Van den Abeele:
‘Tot voor kort heeft VTM dat nooit gedaan met Nederlandse producties. Medisch Centrum West bijvoorbeeld is zonder ondertitels uitgezonden. We hebben besloten Westenwind van voettitels te voorzien, nadat een testpubliek zich daarover uitgesproken had. We komen hier bij de dwingende noodzaak dat fictie ‘eigen’ moet zijn en alleszins als zodanig moet overkomen. Daarom wordt het steeds moeilijker voor kleinere cultuurgebieden om hun producten aan buitenlandse zenders te slijten.’
Over het verkopen van eigen producten aan buitenlandse zenders leest u meer in het kader over verkoop van fictie, elders in dit dossier.