Scenario gevraagd voor een sterkere samenwerking Noord-Zuid
● Guido Logie
De televisiekijker in de Lage Landen krijgt nogal wat producties te slikken uit de Engelstalige wereld. Toch blijkt die kijker ook drama van eigen bodem te verwachten. En dat is voor de omroepen een bijzonder dure zaak, zeker in vergelijking met het aankopen van buitenlandse reeksen. Er is een tijd geweest dat de openbare omroepen in Nederland en Vlaanderen coproducties realiseerden. Vandaag de dag zijn die zo goed als onbestaand. Nederlandse en Vlaamse omroepen proberen afzonderlijk wél zelf reeksen te maken. Zo'n productie is het werk van velen, maar twee mensen hebben een belangrijk aandeel in het geheel: de scenarioschrijver en de regisseur. Tussen beiden botert het niet altijd goed. Stichting Dramaastricht wijdde op 28 november 1998 haar vierde conferentie aan die relatie, onder de veelzeggende titel Schrijver en regisseur: kat en hond? Op de uitnodiging heette het dat de Conferentie van Maastricht ‘een ontmoetingsplaats vormt voor professioneel overleg tussen dramaschrijvers uit Nederland en België over hun vak en alles wat met hun vak te maken heeft’. In de loop van de conferentiedag sneden mensen uit het vak talrijke aspecten van de verhouding schrijver-regisseur aan, van de juridische aspecten tot de al dan niet gezwollen ego's van de betrokkenen. Paul Koeck gaf de toon aan door bij wijze van inleiding een en ander te vertellen over zijn ervaringen als scenarist en als scriptdoctor bij de Vlaamse Televisie Maatschappij (VTM). Hij gaf grif toe dat de scenarist uiteindelijk, bij het eindproduct, nogal eens vergeten wordt, tenzij de film een flop wordt. Bij conflicten tussen schrijver en regisseur treedt de producent wel vaker als scheidsrechter op. Ook bij de vraag in welke mate de opdrachtgever iets van scenario's of van de betrokken scenarist afweet, bleef hij stilstaan. Ideaal voor hem is dat de scenarioschrijver bij alle stadia van de productie betrokken wordt.
Voor Koeck moet een scenario toch als een soort contract tussen schrijver en regisseur worden beschouwd. De commentaren van een panel in de loop van de middag logen er niet om. Deelnemers waren Bianca Rootsaert van het Netwerk voor Scenarioschrijvers, de regisseurs Hans Hylkema en Peter Simons en de schrijver Guido Van Meir die o.a. het succesrijke Terug naar Oosterdonk op zijn naam heeft staan en die bij tijd en wijle snedig uit de hoek kwam. Enkele uitspraken mogen de teneur van het debat weergeven. ‘Er is een spanningsveld. Wat is de oorzaak? De interpretatie. De regisseur interpreteert. Het schrijven van een scenario is een desk sitting job. De regisseur is te vergelijken met een generaal die de veldslag voert.’ (Peter Simons)’Het scenario is een halffabrikaat. De regisseur moet het realiseren.’ ‘De scenarioschrijver vertelt een verhaal. Iedere scène moet goed en juist zijn.’ (Van Meir). Zijn er enerzijds auteurs die zich met alles bemoeien, anderzijds zijn er regisseurs die als writer killers te beschouwen zijn. De algemene strekking van het debat was toch wel dat ‘de scenarioschrijver geen geweld mag worden aangedaan’ (Roger van Ransbeek, voorzitter Stichting Dramaastricht). Een goed overleg tussen scenarioschrijver en regisseur komt het eindproduct zeker ten goede. Er is ook onderscheid tussen een origineel schrijver en een bewerker. In het overleg tussen de schrijver en de scenarist moet ‘het argument koning zijn’. De scenarist is degene die de schrijver herschrijft. Maar wat heet een wijziging en wat een verminking? Televisie werd ‘meer een schrijversmedium’