| |
| |
| |
Literatuur
Guido Gezelle tot voorbij het modernisme
● Marcel Janssens
Op I december 1997 promoveerde Ruth Beijert aan de universiteit van Groningen op een doctorale dissertatie over Van Tachtiger tot Modernist. Het Gezellebeeld in de Nederlandse kritiek 1897-1940. Eindelijk een doctorale dissertatie uit Nederland over Gezelle, en bovendien een die nieuwe inzichten verschaft. De beeldvorming rond Gezelle in Nederland kreeg tot dusver namelijk nog niet veel aandacht.
Ruth Beijert onderzoekt het Gezelle-beeld in negen Nederlandse tijdschriften, vier protestantse (bijvoorbeeld Opwaartsche wegen) en vijf katholieke (daaronder vooral Roeping en De gemeenschap). Ik begroet vooreerst haar voorzichtige methode met sympathie en instemming. Ze koos bewust voor een minder modelmatige aanpak dan de meeste literair-historische onderzoekers tegenwoordig (p. 20). Op de achtergrond spelen wel elementen uit de veld-theorie van Pierre Bourdieu mee als een ‘gedachtenkader’, maar zij pint haar overzicht van ongeveer een halve eeuw literatuurkritiek, met Gezelle als focus, niet vast op een theoretisch of methodologisch dogma. Tussendoor brengt zij een tegenwoordig niet meer zo gebruikelijk eresaluut aan Gerard Knuvelder, die zij een getrouw weerspiegelaar van andermans opinies noemt en die juist daarom ‘in heuristisch opzicht’ (p. 23) nog zo bruikbaar blijkt te zijn. Zo zijn we vertrokken voor een methodologisch misschien wat traditionele, maar al met al zeer leerrijke reconstructie van een halve eeuw geestelijk en literair leven in Nederland. De onderzoekster zelf profileert zich niet te zeer als erudiete gelijkhebber op de voorgrond van haar onderzoek, zij weerspiegelt synthetisch à la Knuvelder, goed zo.
| |
Gezelle-beeld
Het uitgangspunt is het Gezelle-beeld van Willem Kloos, nu niet direct een gelovige (hij was liever zelf een god in het diepst van zijn gedachten), maar hij introduceerde Gezelle in 1901 met glans in het Nederlands literaire systeem,
Guido Gezelle
toen diens werk daar ternauwernood verkrijgbaar of besproken was. Tien jaar later was de bloemlezing samengesteld door Stijn Streuvels en Hugo Verriest, uitgegeven door L.J. Veen, een van de bestverkochte boeken op de Nederlandse markt. Wat een halfgod als Kloos toen toch kon bereiken! Gezelle, de woordkunstenaar bij der Muzen gratie, werd als potentiële Tachtiger geïntegreerd in Kloos' esthetische poëtica. De grondlegger van Tachtig lijfde Gezelle in als medestander en dat stempel zou de Vlaamse meester lang, zeer lang meedragen, zelfs in sommige religieuze contexten van protestantse en katholieke tijdschriften.
| |
| |
Gezelle kreeg van Kloos zeker een meerwaarde. Zijn door Kloos geijkte imago werd door literair-historici en schoolboekenauteurs uitgebreid met dat van de priester-dichter (p. 250) en zo zat hij onwrikbaar stevig in de canon.
| |
Andere aanhangers
Min of meer invloedrijke andere aanhangers waren J.A. Alberdingk Thijm, zijn compaan in de neogotische beweging, Albert Verwey en Pol de Mont. Tijdens het interbellum zal Martinus Nijhoff, die de Tachtiger-literatuur opvatting afwijst, ook aan Gezelles faam knagen. De besproken tijdschriften namen evenwel de lofspraak (en het onderliggend concept van esthetisch woordkunstenaar) van Kloos over en terwijl zij de premissen van De nieuwe Gids onderschreven, incorporeerden ze ook het geijkte Gezelle-beeld. Paul van Ostaijen (wiens impact ik wat nadrukkelijker zou hebben geprofileerd) speelde daarin via Eddy du Perron ook een rol. Kortom, impulsen genoeg, die Ruth Beijert heel dicht bij de bronnen reconstrueert en overzichtelijk op een rij zet. Grote namen, zoals Kloos, Verwey, Du Perron, Van Duinkerken en anderen, passeren de revue, samen met minder bekende medewerkers van een tiental tijdschriften. Tegelijkertijd trekt ook een gevarieerd tijdsbeeld in verscheidene fasen voorbij. Door dat variërende Gezelle-beeld heen verschijnen op de achtergrond de krachtlijnen van een intellectueel en socio-cultureel tijdsgewricht.
| |
Doorlichting van de verzuiling
De studie is verder vooral leerrijk als doorlichting van de verzuiling in Nederland. Wat het concept en de uitvoering van ‘christelijke kunst’ betreft traden duidelijke verschillen op tussen protestanten en katholieken. De eersten waren conservatiever en hadden wat meer last met de normen van de Tachtigers dan de katholieken die meer openstonden voor de waardensystemen van niet-christenen. Toch zullen rond 1910 de meest christelijke tijdschriften het door Kloos geijkte beeld inruilen voor minder elitair-esthetische doelstellingen. Gezelle zal in dat proces mee opschuiven, iets naar rechts en iets minder geprofileerd als onaangevochten kunstenaar. Katholieke en protestantse tijdschriften groeien dichter naar elkaar toe in hun opvattingen van christelijke kunst en Gezelle zit daar allengs wat tussen gewrongen. De Nieuwe Gids-norm wankelt in het Interbellum. In Roeping bijvoorbeeld wordt misprijzend op het estheticisme van de Tachtigers neergekeken. Dat was voor de overtuigd gelovigen slechts een sierlijke buitenkant, een franje in de cultuur en in de samenleving, die bijgestuurd moest worden in functie van solieder normen en waarden. Aldus werd Gezelles faam ook wat afgevijld door ‘de intellectuele top’ die in die tijdschriften aan het woord kwam.
| |
Overeenkomsten en verschillen
Met veel interesse heb ik dat zelden gereconstrueerd debat in de Nederlandse tijdschriften gelezen. De auteur registreert zowel de overeenkomsten als de verschillen tussen protestanten en katholieken. En telkens staat het centrale onderzoeksobject, Gezelle, ter discussie. We zien hem van gedaante veranderen onder een variërende belichting: van Tachtiger tot Modernist, dat wil zeggen: toch tot tijdgenoot in de jaren 1930, maar dan ontdaan van het Kloosaureool. Hij verloor zijn voorbeeldwaarde als ‘visionair dichter’ (p. 248). Hij werd meer als ‘tragisch en conflictueus dichter’ voorgesteld. Dat ‘hevige, ouderwetse imago’ (p. 249), dat hij rond 1900 had opgespeld gekregen, wekte zelfs de ergernis in De gemeenschap op. Dat zeer modern gerichte tijdschrift, spreekbuis van de katholieke intelligentsia in die bewogen tijd, kon geen kant op met dat imago. Gezelle speelde dan ook niet mee in de polemieken en discussies die De gemeenschap deed losbranden in het literaire veld. Wanneer de christelijke tijdschriften tijdens de Tweede Wereldoorlog een stille dood gaan sterven, is Gezelles ster zeker uit het uitspansel verdwenen.
| |
Gezelle-waardering
Intussen is ons opgevallen dat Nederland, zelfs tijdens het hoogtij van Kloos, lang niet de Gezelle-waardering heeft opgebracht die Vlaanderen nu al anderhalve eeuw meemaakt. Daarom is dit overzicht zo welkom in de Gezellestudie. Aan Vlaamse universiteiten, inzonderheid aan de K.U. Leuven, werden over geen enkel ander auteur zoveel doctorale dissertaties verdedigd als over Gezelle. In de Gezelle-filologie zitten Vlaamse studies die een leestijd van minstens twee levens vergen. Dat vaak dissonante imago uit Nederland vervolledigt ons inzicht op passende wijze. Staat nu de deur voor meer Gezelle-dissertaties in Nederland op een kier? Dat ware toch een prominente vorm van Algemeen-Nederlands grensverkeer die ons allemaal tot eer zou strekken?
| |
Opvallende uitspraken
Ter illustratie citeer ik nog enkele opvallende uitspraken uit die halve eeuw die als stapstenen in het overzicht fungeren. Willem Kloos verengde Gezelles imago doelbewust door de retorische (bijvoorbeeld gemakkelijk rijmelende) kanten van zijn positie of de ongelooflijke hoeveelheid gelegenheidspoëzie te minimaliseren. Hij verzweeg ook Gezelles taalparticularisme, zoals overigens heel zijn Vlaamse achtergrond (p. 33-35). Kloos annexeerde wat hem bruikbaar leek in het model van de ‘eerste Tachtiger van de negentiende eeuw’ (p. 42). Het katholieke Van onzen tijd verruimde dat model met ‘Roomse’ accenten: ‘Want is er beter geschenk voor een goed-Roomsch mensch denkbaar dan dit Gezelle-boek, 't welk men, juist als een echt brevier, van 't begin tot het einde kan doorbid- | |
| |
den?
Guido Gezelle
Moge zijn schoonheid velen stichten’ (p. 151).
In die Roomse context lag een parallel met Vondel voor de hand. Was Vondel een boegbeeld, dan Gezelle ook (p. 87). Adama van Scheltema promoveerde hem zelfs tot socialistisch dichter (p. 88). Kritiek op zijn particularisme kon natuurlijk niet achterwege blijven, zeker niet in Nederland. Dat oogstte op den duur een uitgesproken negatief commentaar. De Vooys noemde het in De beweging zelfs ‘verwerpelijk’ (p. 111). En Frederik van Eeden, die Tagore verkoos boven Gezelle, loofde eerst wel ‘den goeden Guido Gezelle’, maar werd in zijn eindoordeel steeds negatiever: ‘Dat is zachtzinnige maar, onoprechte priesterpraat, berijmde kerkelijke dogmatie, zoetverklankt, maar wijsheid, die geen eerlijk lijder kan vertroosten, voedsel waarbij juist het ongeloof gedijen moet.’ (p. 120)
| |
Nederlands imago
En zijn Nederlands imago na 1940? Ruth Beijert beëindigt haar overzicht bij het uitbreken van de oorlog, maar daarna is er gelukkig nog veel opmerkelijks voorgevallen. Wie herinnert zich niet de dubbele ondertitel van Paul Rodenko's bloemlezing Nieuwe griffels schone leien uit 1954: Van Gorter tot Lucebert, van Gezelle tot Hugo Claus, en vooral Een bloemlezing uit de poëzie der avantgarde? Gezelle dus als grondlegger van de avant-garde in onze letterkunde, kijk eens aan! Hij moge ‘definitief uit het neutrale circuit verdrongen’ zijn (p. 249), aldus Ruth Beijert - wat te midden van de huidige commotie tijdens het herdenkingsjaar 1999 helemaal niet het geval blijkt te zijn, in elk geval niet in Vlaanderen - hij blijft de geesten beroeren. Gerrit Kouwenaar, toch niet de minste onder onze modernistische Vijftigers, gaf toe dat hij na een voordracht van Gaston Burssens over Gezelle die ‘wat oudbakken’ dichter ineens anders was gaan zien, aldus Ruth Beijert in haar inleiding (p. 9). Paul Rodenko nam in zijn bloemlezing de fakkel van Paul van Ostaijen over. Aldus was de toon gezet voor weer een andere inschatting van de West-Vlaamse dichter in de coördinaten van ons fin-de-siècle. Van Tachtiger over Modernist tot Postmodernist? Nee, dat kan er niet van komen, maar dat hij voortleeft, hoe dan ook, daar valt niet aan te tornen.
●
Marcel Janssens is emeritus-hoogleraar Nederlandse en Europese letterkunde van de Katholieke Universiteit Leuven
Van Tachtiger tot Modernist. Het Gezelle-beeld in de Nederlandse kritiek 1897-1940 verscheen bij uitgeverij Passage te Groningen (270 p.).
ISBN 9054520485. Prijs f 49,50.
|
|