| |
| |
| |
Geschiedenis
Engagement in dienst van kerk en volk
De patronerende democratie van Joris Helleputte
● Joris Dedeurwaerder
Er was sinds lang behoefte aan een historische biografie van Joris Helleputte, een katholieke politicus die in de scharnierperiode tussen de negentiende en de twintigste eeuw als geen ander zijn stempel heeft gedrukt op de vormgeving van de katholieke machtsuitoefening in België en vooral in Vlaanderen: zijn naam duikt steeds weer op in studies over de negentiende-eeuwse kerk en samenleving, de katholieke partij en de christen-democratie, het sociaal-katholicisme, de christelijke arbeidersbeweging en de Vlaamse beweging. Onlangs werd in deze behoefte voorzien door het verschijnen van Joris Helleputte 1852-1925. Architect en politicus.
Joris Helleputte was architect, promotor van de neogotiek, hoogleraar, katholiek politicus, Vlaamsgezind parlementslid en minister. Hij en zijn soortgenoten werden raak getypeerd in het ‘satiriek weekblad’ Pallieter van 4 mei 1924: ‘Zij zijn opgegroeid in de beschouwing van een Vlaanderen dat aan de oppervlakte bescherming nodig had. Zij voelden zich als bemiddelaars, als de overbrengers van de suppliek (Fr. supplique, smeekschrift) die Vlaanderen met regelmatig geduld aan België richtte. Zij kunnen zich geen andere verhoudingen voorstellen. Daar was in dien tijd ook een democratie van dit kaliber...Beschermende, patronerende
Joris Helleputte 1852/1925. Architect en politicus.
Deel I: Biografie. Onder redactie van Jan De Maeyer en Leen Van Molle: Bart De Keyser, Emmanuel Gerard, Peter Heyrman, Luc Verpoest, Luc Vrints, Lode Wils, 296 blz., 170 illustraties.
Deel II: Oeuvrecatalogus. Onder redactie van Krista Maes: Rie Vermeiren, Luc Verpoest, Luc Vints. 288 blz., 240 illustraties.
Universitaire Pers, Leuven 1998
ISBN 90 6186 863 7. Prijs: 4500 BEF.
| |
| |
democratie. Een gevoel van medelijden dat hulp bracht; aalmoezendemocratie. Maar die democraten konden (zich) geen andere verhouding indenken dan een heersende bezittersklas tegenover volgzame arbeiders waarvan zij de tussenpersonen waren.’
In Pallieter schreven jongelui die in de jaren na de Eerste Wereldoorlog, ondanks blijvend respect, geen boodschap meer hadden aan het handige en efficiënte, maar niet bepaald doorzichtige en weinig spectaculaire resultaten opleverende politiek dagwerk van de bejaarde Helleputte. In dat jaar 1924 was diens levenswerk zichtbaar, zowel in de ingenieuze neogotische bouwwerken van zijn hand in tal van Belgische plaatsen als in de stevig op poten gezette zuil, die de Belgische katholieken van de wieg tot het graf aan de leiband hield. Binnen die zuil was de ingekapselde Vlaamse beweging een invloedrijke stroming, maar precies daardoor was Vlaamsgezinde samenwerking over de partijgrenzen heen telkens weer een hachelijke aangelegenheid. En de zuil leek ook niet alle katholieke Vlaamsgezinden aantrekkelijk.
Deze uitgave over Helleputte is een bijzonder aantrekkelijk lees- en kijkboek. Hiermee voorzien de medewerkers van het KADOC (Katholiek Archief- en Documentatiecentrum) in een duidelijke behoefte. De publicatie is een product van veel ruimer opgevat onderzoekswerk inzake de ontwikkeling van de katholieke zuil in België in de negentiende en de eerste decennia van de twintigste eeuw. De assertiviteit van die zuil manifesteerde zich in de behandelde periode ook in een eigen architectuur en kunststijl, de neogotiek, en dat biedt de kunsthistorici een interessante invalshoek.
De biografie werd collectief aangepakt: zes auteurs schreven, elk vanuit hun specialisatie, uitvoerige, ook op nieuw onderzoek gebaseerde bijdragen, de eindredacteur en verwerkten een en ander tot een afgerond levensverhaal. Tot de auteurs behoren ondermeer de Leuvense hoogleraren Lode Wils, Emmanuel Gerard en Leen Van Molle, die door onderzoek en publicaties in de voorbije kwarteeuw de conventionele kijk op de Belgische politieke geschiedenis grondig hebben bijgesteld.
Voor architectuurhistorisch onderzoek belangrijk is het tweede deel, de oeuvrecatalogus, een volledig overzicht van Helleputtes werk als ontwerper. Ook dat is nieuw. Is er van belangrijke Nederlandse architecten als Berlage, Duiker, Oud en Rietveld al een oeuvrecatalogus, van belangrijke Belgische architecten is dat nauwelijks het geval.
| |
Kerk in de verdediging
Zoals in elk katholiek land was ook in het negentiende-eeuwse België het probleem van de relatie tussen de kerk en de staat de inzet van de strijd tussen de partijen. Het was de betrachting van de liberalen de kerk onder de voogdij van de staat te krijgen. Daarentegen wilden katholieken
Joris Helleputte: woning van C. Goffaerts, voorzitter Sint-Lucas Kunstgilde, in Leuven (1895).
dat de staat er helemaal van af zou zien tussenbeide te komen in de talrijke domeinen die de kerk opeiste om haar zending voort te zetten. Ultramontanen, noemde men ze in de negentiende eeuw, die radicale rooms-katholieken die de absolute autoriteit van de paus in zaken van geloof en discipline voorstonden en die zogenaamd de instructies voor hun politiek optreden van over de Alpen haalden... Waren de beide partijen het in theorie eens over de vrijheden die de constitutie van 1830 garandeerde, over de interpretatie ervan waren zij het grondig oneens. De liberalen waren uitgesproken antiklerikaal. In hun ogen vereiste het algemeen belang dat de staat het wat de godsdienst betreft bij een absolute neutraliteit hield. Godsdienst was voor hen onverenigbaar met de tolerantie en de beginselen van de civiele samenleving, en zij wilden dan ook alle godsdienstige beïnvloeding uit de school, de kazerne en de gerechtszaal weren. De katholieken, door hun tegenstanders ‘de klerikalen’ genoemd, verweten de liberalen dat hun strijd tegen de kerk geïnspireerd was door vijandigheid tegen het geloof zelf. Ook zij beriepen zich op het algemeen belang. In een discours, waarin godsdienst steeds weer met moraal werd vermengd en verward, verkondigden zij het volk onder het juk van de deconfessionalisering uit te willen halen en te willen beletten dat zijn zielenheil in het gedrang zou komen.
| |
Samenleving in beweging
De Belgische samenleving was ondertussen volop in beweging. Van een duale, elitaire maatschappij ontwikkelde zij zich tot een burgerlijke democratie. Maar van die grond- | |
| |
stroom waren slechts weinigen zich bewust. Vanaf de jaren zestig was de spanning tussen de aanhangers van de beide partijen steeds groter geworden. Zij bestookten elkaar in demonstraties en in krantjes van bedenkelijk allooi. Openbare uitingen van vroomheid - processies en bedevaarten werden wel eens uit elkaar geranseld. Bij burgerlijke begrafenissen moest de politie met bajonet en blanke sabel de lijkkist beschermen tegen huilende manifestanten. Op het platteland heerste vooralsnog rust, maar daar had de clerus het zo goed als onvoorwaardelijk voor het zeggen. In de verkiezingsstrijd werden burgers en buitenlui telkens weer gemobiliseerd tegen de vijanden van het geloof.
Bij de verkiezingen van 11 juni 1878 hadden de liberalen een meerderheid in het parlement veroverd. Spoedig nam de schoolstrijd virulente vormen aan. De meerderheid wilde met een nieuwe schoolwetgeving de gemeentelijke autonomie op het gebied van het onderwijs beperken ten gunste van de staat Daarnaast wilde men het onderwijs in de gemeentescholen op het platteland en in de kleinere steden uit de katholieke sfeer halen. De Belgische clerus bond met alle beschikbare middelen de strijd aan tegen de ‘ongelukswet’. Het werd een ideologische burgeroorlog. De Vlaamse literatuur bevat schrijnende getuigenissen over de golf van onverdraagzaamheid die het platteland overspoelde. Vooral in Vlaanderen werden degenen die voor de openbare school kozen, zo goed als in de ban van de gemeenschap gedaan. Het heeft diepe wonden geslagen.
| |
Machtsverhouding
In 1884 heroverden de katholieken de meerderheid. Zij behielden die tot aan de Eerste Wereldoorlog. De machtsverhouding tussen de katholieken en de niet-katholieken bleef tot in onze dagen een van de fundamentele spanningsvelden in de Belgische politiek. Er kwam een nieuwe schoolwet die de katholieke invloed in het gemeentelijk onderwijs herstelde. En om hun macht veilig te stellen maakten de katholieken, vooral met het oog op het onontkoombare algemeen stemrecht en als verweer tegen de bedreiging van het opkomende socialisme, tijdens de volgende decennia werk van een stevige organisatie van hun achterban. Joris Helleputte was de slimme architect van die geslaagde verzuiling, de grondlegger van de christendemocratie, die na de Tweede Wereldoorlog tot volle ontplooiing kwam in de CVP (Christelijke Volkspartij).
| |
Een ultramontaanse Gentenaar
De begaafde bakkerszoon Joris Helleputte werd geboren in Gent, was er leerling aan het Koninklijk Atheneum, en studeerde er voor ingenieur aan de toen wereldbefaamde Rijksuniversiteit. Al tijdens zijn opleiding trad hij naar voren als een radicaal katholiek studentenleider, uitgever van L'étudiant catholique, een studentenblad met een layout die er al even neogotisch uitzag als het ultramontaanse dagblad Le bien public, een krant waarvan hij al spoedig medewerker was. In het studentenmilieu kwam Helleputte spoedig onder invloed van Jean-Baptist Bethune (1821-1894), de Belgische pionier van de neogotiek.
De revival van de gotiek was een reactie tegen de dominantie van het classicisme en de empirestijl. Zij groeide in de periode 1830-1850 uit tot een nationale stijl. Middeleeuwse gebouwen werden gerestaureerd, officiële gebouwen als stations, gemeentehuizen, scholen en ziekenhuizen, werden in neogotische stijl opgetrokken. Dit sloot overigens het gebruik van moderne materialen niet uit. Het gebruik van een historiserende vormentaal in het elan van de moderne natievorming bleek tevens een hefboom tot de integratie van minderheden: ‘De Vlaamse cultuurbeweging kon zich via de neogotiek in het jonge België thuisvoelen, de katholieken konden er in overwegend protestantse landen als het ware de pijnlijke episode van Reformatie en Contrareformatie mee overbruggen.’ (pagina 38) De kerken verwachtten van een architectuur waarvan het verticalisme steeds weer naar de hemel verwees, een christelijk reveil. Die neogotiek werd een ultramontaans totaalproject waarbij materie, constructie en iconografie de mens dichter bij God moesten brengen. Bethune had in België de artistieke leiding van de Sint-Lucasscholen: instellingen voor kunstonderwijs waar de canons van de ‘nieuwe stijl’ werden onderwezen: architectuur was er het centrale vak; beeldhouwkunst, schilderkunst, die ondertussen in de moderne artistieke ontwikkeling hun autonomie aan het bevechten waren, vervulden in de neogotiek een dienende rol.
| |
Vlaamse christene kunst
Helleputte, zeer jong al hoogleraar aan de Leuvense universiteit en architect, werd door het Davidsfonds de ‘bouwmeester (die) (...) onze oude vlaamsche christene kunst doet herleven’ genoemd (pagina 51). In zijn architectuurtheorie en architectuurpraktijk koos hij, op grond van rationele elementen evenzeer als van religieus-ideologische, exclusief voor de gotiek. Het oeuvre dat hij tussen 1874 en 1896 realiseerde, is imposant. Het omvat zo'n honderd projecten, van aanpassingen aan bestaande gebouwen tot grootse nieuwbouw van ziekenhuizen, villa's, stadswoningen, scholen, kerken en kloosters, van het ontwerp van één luster tot de complete binnenhuisdecoratie, verspreid over heel België. Een van zijn meest geslaagde werken was ongetwijfeld de Julianakapel in Sint-Joost-ten-Node, die zowat de hofkapel van de Belgische katholieke adel werd. Strikt vormelijk waren zijn bouwprojecten sterk geïnspireerd door de Brugse laatmiddeleeuwse baksteengotiek.
Helleputtes neogotische architectuurpraktijk hing nauw samen met zijn ultramontaans engagement in dienst van kerk en volk. Hij en zijn medestanders wilden in die veranderende samenleving de positie van geloof en kerk veilig stellen, in de eerste plaats tegenover de groeiende socialisti- | |
| |
sche arbeidersbeweging. Hij koos voor het corporatieve model en gaf daaraan, hard werkend, vindingrijk en ondernemend, concreet gestalte in de door hem opgerichte maatschappelijke organisaties: de Belgische Volksbond, waaruit met vallen en opstaan ten slotte, tegen zijn bedoelingen in, de syndicalistische christelijke arbeidersbeweging zou groeien, en de Boerenbond: door hem bedoeld als corporaties, intermediaire maatschappelijke structuren waaraan de staat een vaste plaats moest geven tussen individu en staat. Ze moesten zelf allerlei culturele, sociale en economische functies toegewezen krijgen, en ook de politieke belangenvertegenwoordiging van hun beroepsgroep: werkgevers en werknemers broederlijk vereend... De gedreven Helleputte, welsprekend, pragmatisch politicus, volksvertegenwoordiger voor Limburg vanaf 1889, minister vanaf 1907, kwam voor zijn ideeën op met opvallende vrijmoedigheid tegenover bisschoppen en conservatieve katholieken, en wist invloed en macht te veroveren door de zorgvuldige opbouw van een netwerk van relaties.
| |
Een katholieke Vlaamse Beweging
De biografen stellen vast dat Helleputte in de jaren 1880 evolueerde ‘tot een overtuigd katholiek Vlaming’. Hij wilde de Vlaamse Beweging blijvend verbinden met de beheerste christen-democratie of de gedemocratiseerde katholieke partij. Flamingantische samenwerking over de partijgrenzen heen zinde hem niet. Voor de ultramontaan had de Vlaamse Beweging immers essentieel de herleving van het katholieke Vlaamse volk tot doel. Als jong volksvertegenwoordiger steunde hij de Vlaamse katholieke scholierenbeweging tegen de bisschoppen, hij verklaarde zich al vroeg voorstander van de vernederlandsing van het middelbaar onderwijs, maar zijn opstelling ten aanzien van de in 1890 opgerichte Vlaamse Katholieke Landsbond en zijn optreden als Davidsfondsvoorzitter was afstandelijk. Als minister van Spoorwegen stond hij op het toepassen van de toen niet bepaald stringente taalwetten en maakte hij naam met de uitgave van een tweetalig spoorboekje. Dat lokte in onze ogen onvoorstelbare Franstalige reacties uit. ‘Een tweetalige publicatie is tergend voor de Walen,’ fulmineerde een socialistisch kamerlid, ‘men moet met die mentaliteit rekening houden...’ (pagina 178)
De Vlaamse beweging maakte voor Helleputte deel uit van de wending van de katholieke kerk naar het volk. Die mening werd hem door kardinaal Mercier en koning Albert niet in dank afgenomen. De beweging moest gekanaliseerd en verankerd worden in een voorzichtig gedemocratiseerde katholieke partij. Niet zonder waardering beschrijven de auteurs dit proces van politieke machtsopbouw: ‘Met de integratie van de Vlaamse beweging kreeg het katholieke maatschappelijk project in Vlaanderen een sociaal-cultureel draagvlak. Het katholiek project oversteeg daarmee zijn zuiver ideologische dimensie. De scheiding
Joris Helleputte: woning van P. en M. Lauwers in Leuwen (1882).
der geesten werd verankerd in de maatschappelijke realiteit, met het gevolg dat de toenemende verzuiling van Vlaanderen die er het gevolg van was, niet als iets wereldvreemd (sic) werd ervaren, maar als inherent aan de sociale emancipatie van het katholieke Vlaamse volk. De politieke en sociale emancipatie gingen hand in hand met de sociaal-culturele ontplooiing: via taal- én sociale wetten werden de volksklassen in Vlaanderen gaandeweg in de burgerlijke democratie geïnspireerd.’ (pagina 254)
Het moet deze recensent van het hart dat hij met treurnis heeft vastgesteld dat de teksten in deze overigens schitterende uitgave zich probleemloos lenen tot het aanleggen van een verzameling van ongeveer al de gallicismen waarvan het gebruik sinds de tijd van Helleputte in tientallen Vlaamse schoolboeken en taalkundige publicaties wordt afgekeurd. Vanwege de samenstellers, als een soort practical joke, een stiekeme hulde aan de Belgicistische flamingant Helleputte?
|
|