Neerlandia. Jaargang 103
(1999)– [tijdschrift] Neerlandia– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 15]
| |
Zeeland bolwerk van Calvijn‘Zeeland (...) een gereformeerde staat (...) waarin ook de overheidspersonen de Gereformeerde Kerk van harte waren toegedaan’, aldus Kluiver. Hij valt dan ook op dit punt Poelhekke af die Zeelands harde oorlogspolitiek afdeed als ‘ongebreidelde hebzucht’, ‘van ondermaats allooi’, overgoten met ‘een calvinistisch etisch sausje’. Kluiver daarentegen spreekt van Zeelands ‘ideëel-utilistische oorlogszucht’. Wie Kluivers studie doorneemt, wordt verrast door te pas en te onpas aangewende bijbel-citaten in Zeelands officiële documenten. Gaat het om het Twaalfjarige Bestand (1609-1621) dan is er huiver, want ‘de oorlog dient tot bescherming en verbreiding van Gods kerk’, de calvinistische wel | |
[pagina 16]
| |
te verstaan. Volgens Kluiver is Zeelands moeizame verhouding tot Holland vaak te herleiden tot Zeelands calvinistische ‘oorlogsideologie in tegenstelling tot het pacifisme van Holland’, dat in Zeelands ogen besmet is met de (Vrijzinnige) Remonstrantie. Als Zeeland Antwerpen wil bevrijden van de Spaanse bezetting (1585) dan is dat (ook?) om daar de ‘ghespanjolieerde papisten’ te verdrijven. Opvallend is dat het stadsbestuur van Middelburg Joodse ballingen weigerde te huisvesten. ‘De Portugese joden vestigden zich toen aan de boorden van de Amstel!’ Zo ver ging de calvinistische invloed dat er (o.a. in Veere) ‘bemoeienis’ was met de orgelbegeleiding van de gemeentezang, want ‘geen soeter danck als de gemeynde met de koorde der godveruchtigheijt te leijden’. Het ideaal van een calvinistische staat werd dan ook door de Zeeuwen gekoesterd. Om die reden moesten ‘de verfoeyselen des pausdoms’ worden uitgeroeid. Als er ergens in de Republiek ‘antiapisme’ opgang deed dan was dat in Zeeland. Het ging zelfs zo ver dat Zeeland zich in Munster het hardst verzette tegen eventuele (desnoods oogluikende) uitoefening van de rooms-katholieke eredienst in de zo Roomse Meierij van Den Bosch! | |
Zeelands zendingsdrangHet ergerde Zeeland dat Johan Maurits van Nassau in Brazilië de Portugezen tegemoet kwam in hun katholieke godsdienstbeleving. Als Zeeland ergens ‘zendingsdrang’ pleegde, dan was dat in de door Zeeland opgerichte Overzeese Compagnieën. Zeeland eiste bv. dat op de schepen naar de Oost niet alleen een ziekentrooster meevoer, maar ook studenten theologie, die studie konden maken van het Maleis ‘om de bekering van heidenen in de Oost te bevorderen’. De West-Indische Compagnie moest ook in dienst staan van de ‘roepinghe van die arme blinde Indianen tot den Saligh-makenden kennisse des Evangeliums’ te brengen. Dat die zendingsdrang Hollandse bestuurders van die compagnieën irriteerde, is logisch als we weten dat Holland ‘meer zag in louter handel drijven dan in koloniseren.’ De grote man die met deze zendingsdrang was behept, was de naar Zeeland gevluchte Sinjoor Willem Usselinckx. Hij moet juist naar Zeeland zijn gegaan, ‘omdat hij vroeg of laat nog eens naar zijn vaderstad hoopte terug te keren.’ Middelburg had rond 1570 nog maar 7000 inwoners, 3/4 jaar later: 30.000! Juist de immigranten kregen in Zeeland de kans om er de calvinistische toon te zetten. Betekende dat nu ook dat de immigranten zich meer dan de autochtone Zeeuwen afzetten tegen de Spaans gebleven Zuidelijke Nederlanden? Kluiver wil niets weten van een ‘ijzeren gordijn’, dat tussen Noord en Zuid bij de Vrede van Münster werd neergelaten. Een onthullend element in zijn voor de Noord-Zuid-verhouding zo boeiende proefschrift. | |
Volkeren van één spraeckZeeland voelde zich sterk verwant met zijn zuiderburen, ‘ghesamentlijcke Nederlanders door Maegschap vanouts aen malkanderen ghebonden, van één spraeck.’ Niet minder dan 60 % van de totale handelsomzet van Zeeland was in het eerste kwart van de 17e eeuw te herleiden tot handel met de Zuidelijke Nederlanden. Zeeuwse steden waren steeds stapelplaatsen voor de door de Zuidelijke Nederlanders geïmporteerde handelswaar. Ofschoon de Pacificatie van Gent (1576) voor Zeeland het einde moest betekenen van een voordelige kaapvaart, werkte Zeeland van harte mee aan de totstandkoming ervan. ‘Herstel van de handelsbetrekkingen met de Zuidelijke provincies was van groter belang dan dit tijdelijke gewin; van een algehele sluiting van de Schelde was toen (1576) nog geen sprake’, aldus Kluiver. Kluiver gaat uitvoerig in op de pogingen die Zeeland heeft ondernomen om de republiek (resp. Frederik Hendrik van Oranje) zo ver te krijgen, dat Antwerpen en het achterland van die havenstad op Spanje veroverd zou worden. Zeeland wist maar al te goed dat ‘de glans van Antwerpen, centrum van het Europees goederenvervoer, afstraalde op de Walcherse steden, die deel uitmaakten van de economische vierhoek van de Scheldedelta.’ ‘Het behoud van de stapel voor de Zuidelijke Nederlanden was voor Zeeland van levensbelang. Uit de (...) vredesonderhandelingen in Munster blijkt hoezeer Zeelands politiek door economisch belang is gedicteerd’, stelt Kluiver. Zeeland herkende zich dan ook in de politieke strategie van Frederik Hendrik, die nog in 1646 een ‘laatste vruchteloze poging waagde om Antwerpen te veroveren.’ Vruchteloos: Amsterdam verzette zich daar fel tegen, omdat de inmiddels machtig uitgegroeide Amstelstad ‘zijn vroegere doodsvijand op handelsgebied weigerde weer op de been te helpen.’ ‘De meeste kooplieden van Amsterdam zijn Brabanders die uijt oorsake van de vrije oefening van de religie derwaerts henen sijn getrocken; die souden sonder twijfel naer haer lant vertrecken, indien de Staten meester van Antwerpen waeren; wat soude dat een krack in de Amsterdamse negotie geven!’ luidde een verzuchting in die dagen in een ‘Hollants Praetjen’. De sympathie van Zeeland voor de Zuidelijke Nederlanden ging samen met zijn afkeer van Spanje. Toen er weer eens bestandsonderhandelingen waren met Spanje, stelde Holland voor om de afgevaardigden uit het Zuiden met het Zeeuwse Statenjacht te laten terugbrengen. Goed Zeeuws en dus goed rond reageerden de Zeeuwen: ‘dat men liever deselven in de gront soude boren!’ Na de val van Antwerpen in Spaanse handen (1585), heeft Zeeland binnen de Republiek een geheel eigen koers gevaren. Het heeft ‘zijn zelfstandigheid ten opzichte van Holland definitief bevochten’, aldus Kluiver. | |
[pagina 17]
| |
Zeeland/Vlaanderen/FrankrijkPogingen om de Zuidelijke Nederlanden bij de Republiek te voegen hebben veel van doen met de verhouding Frankrijk-Republiek. Als er één gewest is geweest, dat zich van de samenwerking met het Frankrijk van kardinaal Richelieu veel voorstelde, juist m.b.t. de Zuidelijke Nederlanden, was dat Zeeland wel; al was het alleen al vanwege de handel in wijnen die via Zeeland naar Noord-Europa werden vervoerd. Voor Frankrijk bood een oorlog met Spanje de mogelijkheid om delen van de Zuidelijke Nederlanden bij Frankrijk in te lijven. Zo dacht Frankrijk ook iets van het Bourgondische rijk te kunnen herstellen. In 1635 sloot de Republiek een offensief en defensief verbond met Frankrijk, waarbij gesproken werd over de verdeling van de Zuidelijke Nederlanden. Toen die verdeling van Zuid-Nederlands grondgebied zou betekenen dat grote delen van Vlaanderen bij Frankrijk zouden worden gevoegd (inclusief Brugge en Gent!) en de Republiek delen van Brabant zou toegewezen krijgen (Antwerpen!), tekende Zeeland protest aan, omdat Vlaanderen dan verloren zou gaan voor het calvinisme en voor de handelspraktijk. De taalgrens kwam hierbij in het geding, omdat de Republiek meende dat ‘de provinciën in welcke de Fransche Tale doorgaens wordt gesproocken, aen de Croone van Vranckrijck geappliceert ende resteerende aen de Vereenichde Nederlanden behooren gelaten te worden.’ Kluiver valt in dit verband Geyl aan met diens stelling ‘dat Diets gebied zonder slag of stoot aan Frankrijk werd overgelaten.’ Het is trouwens de vraag of de Zuidelijke Nederlanden midden 17e eeuw zo happig waren op aansluiting bij de Republiek. Het feit dat na de inname door Frederik Hendrik (1629) van de Brabantse Hertogstad (Den Bosch) de rooms-katholieke geestelijkheid, de bisschop incluis, de stad moest verlaten en dat de rooms-katholieke eredienst beperkt werd tot schuur- en schuilkerk, was voor het door de Contra-Reformatie reeds geïnjecteerde Zuiden geen aantrekkelijk vooruitzicht. Voor de Zeeuwen -aldus Kluiverbetekende het dat de verovering van de Zuidelijke Nederlanden ‘zonder protestantisering als een anomalie gegolden had.’ Zeelands doel was ‘in alle plaatsen die ons Godt soude gheven in te nemen, d'afgoderije des pausdoms uyt te roeijen.’ | |
‘Een wonder voor de gantsche wereld’Kluiver zet zich af tegen de historicus Poelhekke die gesteld heeft dat Zeeland ‘meer dan enig gewest gebaat was bij het piratenbedrijf.’ ‘Het is de here voor en de here na, maar tussendoor overwegingen van meer ondermaans allooi.’ Na 1645 -aldus Kluiver- ‘viel er niets meer te kapen’, mede vanwege ‘de inneming van Duinkerke door de Fransen.’ Voor strijdlustig Zeeland was de gereformeerde religie een wezenlijk punt om wantrouwend te zijn,
J.H. Kluiver
omdat het vreesde dat de weelde van de vrede ‘het land te gronde zal richten, zoals ook het Romeinse Rijk ten gronde is gegaan aan weelde en overvloed.’ ‘Godt heeft onse Landen tot een wonder voor de gantsche wereld soo gheconstitueert, dat de oorlogen die alle andere verderft, onse landen voorspoedigch, rijck en weeldich maeckt, gelijck de ervarenheydt overvloedich geleert heeft.’ Voor de ‘Souvereine en Independente Staat Zeeland’ was 5 juni 1648 dan ook geen Dankdag, zoals in de andere gewesten van de Republiek, maar een ‘Vaste- en Bededag’, mede omdat Zeelands staatsideaal verloren was gegaan, nl. ‘een Groot-Nederland’ maar dan een ‘waarin de Gereformeerde Kerk het alleenrecht bezat, waar kerk en staat elkaar de hand reiken’, aldus Kluiver in zijn verrassende studie. |
|