V.l.n.r. Prof dr. M. Billet, prof. dr. G. van der Perre, gewezen staatssecretaris drs. A. Nuis.
menleving’. Hij werkte ruim vijftien jaar bij de Nederlandse Omroep Stichting in verschillende beleidsondersteunende en -adviserende functies.
Zijn bijdrage aan het symposium handelde over ‘de pedagogische pretentie van de publieke omroep’. (De publieke omroep in Nederland is in Vlaanderen openbaar.) Bardoel verheugde er zich over om als zuidelijke Noorderling (geboren in Brabant, wonend in Amsterdam) ‘in ons meest nabije buitenland te vertoeven’, en dat des te meer, omdat ‘het de onderlinge samenwerking binnen het taalgebied tot inzet heeft.’ Hij stelde dat ook de taalgenoten in Zuid-Afrika en Namibië op onze belangstelling moeten kunnen rekenen, ‘zeker als we vandaag over afstandsoverbruggende technologie als kunstmanen komen te spreken.’
In eerste instantie schetste dr. Bardoel de evolutie van de televisie in het algemeen, en van de educatieve programma's in het bijzonder gedurende de laatste twintig jaar. De publieke omroep had twee decennia geleden nog hooggespannen idealen inzake educatie en opvoeding. Dat is nu wel helemaal anders. ‘Het magere klimaat voor educatieve uitzendingen heeft stellig te maken met het bredere lot van de publieke omroep die zich moet waarmaken in een omgeving van commerciële concurrentie, met alle gevolgen vandien’. Bardoel is het niet eens met het cultuurpessimisme van prof. Michael Tracey, vroeger hoofd van de befaamde Britse ‘Broadcasting Research Unit’, voor wie vandaag de dag niet alleen de publieke omroep op het spel staat, maar de democratie zelf. Hij verwijst naar een publicatie van W. Knulst en zichzelf, waarin erop gewezen wordt ‘dat de televisie en andere elektronische media inmiddels een geheel nieuwe, meer informele en ongebonden stijl van cultuurparticipatie en informatieconsumptie hebben geïntroduceerd.’ Voor Bardoel heeft klagen, zeuren en jeremiëren over de verloedering van het televisieaanbod geen enkele zin. Er is een nieuwe mediarealiteit: ‘de kijker - pardon: de gebruiker - is de baas geworden, en deze heeft per definitie het gelijk aan zijn zijde.’
En de publieke omroep heeft zich aan die nieuwe werkelijkheid aan te passen.
Vervolgens keek de spreker naar de kansen voor educatief aanbod nu en in de toekomst binnen die nieuwe realiteit. Een ‘educatieve purist’ is hij niet. Hij heeft geen moeite met een brede benadering van educatie, maar die moet wel op een welbewust uitgestippeld beleid zijn gebaseerd. Daar wringt in Nederland de schoen. (In Vlaanderen is het nog erger.)
De nieuwe informatie- en communicatietechnologie (ICT) dan. Het landelijk onderwijsbeleid, dat wordt ontwikkeld om die in te voeren, berust vooral op economische imperatieven. Pure ‘technology push’. Onderwijsidealisten moeten dus oppassen om niet misbruikt te worden als wegbereiders voor nieuwe technologie. Bardoel verwacht overigens niet dat de nieuwe interactieve technologie grote gevolgen zal hebben voor de educatieve omroep op het open net.
Het is daarenboven niet uitgesloten dat die nieuwe technologie de televisie verlost van ‘een aantal onrealistische claims als instrument voor afstandsonderwijs.’ ‘Televisie is immers niet om te leren, maar op zijn best om iets van op te steken,’ aldus Bardoel. Hij besloot met te stellen dat de educatieve omroep in eerste instantie omroep moet zijn en in tweede instantie - en liefst niet al te opvallend - educatie. ‘De oplossing ligt niet in een groter verzorgingsgebied, maar in een aantrekkelijke, op het (post)moderne kijkerspubliek gerichte programmering. Aan een educatief - of anderszins specifiek ingevuld - reservaat bestaat geen behoefte.’ Daarom opteerde de spreker ervoor dat de publieke omroepen van beide gemeenschappen de beste, bestaande uitzendingen van stal halen: gewoon ‘het Beste van Vlaanderen en Nederland’.