dat, zeker in die tijd, als een Nederlander in België gesolliciteerd zou hebben, hij of zij niet in aanmerking zou zijn gekomen, puur en alleen uit politieke overwegingen. Ik besloot het echter te wagen de sprong naar Nederland te maken, waar ik terecht kwam in het Centraal Museum in Utrecht. Ik was meteen de jongste conservator van Nederland.’
Is er een verschil te bespeuren tussen de museumwereld in Vlaanderen en die in Nederland?
‘In de Nederlandse museumwereld wordt ontzettend veel gemopperd over geldzaken en beleid. Men beseft niet dat men in een aards paradijs leeft. Als je bekijkt wat er op dit moment in Nederland gebouwd en verbouwd wordt, en wat er op stapel staat voor de toekomst, daar is enorm veel geld mee gemoeid. In vergelijking hiermee is Vlaanderen arm tot en met. Langzaam verandert er wat, maar als men spreekt over verandering, dan heeft men het over het herinrichten van een koffiekamer -een cafetaria, zoals ze dat in Vlaanderen noemen - of er komt een museumshop, in de beste gevallen is het de herinrichting van een aantal zalen, maar dan houdt het eigenlijk op. In Vlaanderen lijdt men nog altijd onder de politieke benoemingen. Niet altijd kwamen deskundigen op de goede plek terecht, dus ontbrak er een stukje professionaliteit. Ik heb veel ontzag voor de huidige minister van cultuur in Vlaanderen, Luc Martens. De manier waarop hij het aanpakt, tekent een man die visie heeft. Onder hem zijn dan ook de consulenten aangesteld in de Vlaamse gemeenschap, één voor behoud en beheer, één voor registratie en automatisering en één voor publiekswerving. Die worden de Vlaamse consulenten genoemd. En je hebt ook nog per provincie de provinciale consulenten. Dit is gloednieuw. Er zit dus progressie in!
Ik kan me wel vinden in de woorden die Jan Hoet, een studiegenoot, gebruikte in juli 1991, bij het uitspreken van de tweede Van Gogh-lezing in Den Bosch. Hij bracht het volgende naar voren: “Nederland, met de kunstwereld voorop, zit veel te vast verankerd in veilige normen en structuren. In Nederland is alles overgeorganiseerd. Alles heeft zijn plaats, behalve de beleving. Alle musea kunnen beschikken over miljoenen; het wordt ze als het ware in de schoot geworpen. Het is ongelooflijk, veel te makkelijk, wij in Vlaanderen moeten vechten voor elke frank. En dat gevecht is het bewijs dat je werkelijk van kunst houdt”. Ik vind dit een schitterende uitspraak!’
Gaat men in Vlaanderen anders met het culturele erfgoed om?
‘Vlaanderen is ontzettend rijk aan cultureel erfgoed, maar heeft een enorme achterstand in het onderhoud ervan, met uitzondering van Brugge. Ik denk dat ze in Vlaanderen nog onder het juk zitten van “de politiek bepaalt wat er gebeurt” en er moet dan ook nog ontzettend veel werk worden verzet. En af en toe, als een soort camouflage, krijg je dan die mega-manifestaties, zoals nu bijvoorbeeld de tentoonstelling Albrecht & Isabella in Brussel en de tentoonstelling Van Memling tot Pourbus in Brugge. Dat zijn dan tentoonstellingen die hun weerga in Nederland nauwelijks kennen.’
Wat kunnen Nederland en Vlaanderen van elkaar leren?
‘Dit wordt weer een klein beetje negatief over Nederlanders. Ik vind dat Nederlanders een superioriteitsgevoel hebben. Ik zou hier de kreet “een beetje dimmen” willen gebruiken. Nou denk ik, dat het bij de Vlamingen precies andersom is; die hebben absoluut niet dat betweterige. Maar ietsje meer “power” bij de Vlamingen zou echt wel heel goed zijn. Ik vind dat de Vlamingen zich niet minderwaardig moeten voelen. Vlamingen hebben een groot gevoel voor hun cultuur en taal. Je hoeft voor dat laatste maar naar de taalspelletjes op de televisie te kijken. Ik durf zelfs te beweren dat Vlamingen op het gebied van kunstgeschiedenis beter zijn. Ze zitten niet altijd op de goede plek, omdat je die politieke benoemingen hebt. Daardoor komt het niet voldoende naar buiten; ze zitten ergens in een hoekje te werken, en het mag niet gepubliceerd worden of er wordt geen aandacht aan besteed. Er is een enorme capaciteit, maar het komt niet echt tot zijn recht in Vlaanderen.’