los maakte van de Oostenrijkers, voor Nederland overliep naar de Fransen, dat is heel wat grootser. Men weet daar niets meer van. Men weet niets van de Vlaamse Beweging. Het verdwijnen van die gegevens werk je in de hand door te zeggen ze niet belangrijk te vinden. Het is de enige mogelijkheid om die omissie goed te praten. Zeggen: ze doen er niet toe.’
Met dit standpunt zegt u ook dat een uitgever het nu moet hebben van heel makkelijke, oppervlakkige dingen die vlot weglezen en aan inhoud weinig of niets te bieden hebben. Laten we zeggen: genre Brusselmans. De commercie kan dus domineren. Bent u het hiermee eens?
‘Ik ben het volkomen met u eens. Ik vind Brusselmans een zeer middelmatige schrijver. Wat moet die man mij nog vertellen? Ook het laatste boek van Lanoye, dat in België nogal werd geprezen, tja, ik vind het geen wereldboek. Ik vind het van progressieve kant sterk gestimuleerde schrijvers in Vlaanderen. Zo van: wij hebben ze ook. Dat men Walschap maar leest, Boon, de vroege Marnix Gijsen. En zo kan ik een hele lijst opgeven van schrijvers die ten onrechte en ook moedwillig met hele polemieken naar beneden zijn geschreven.’
Waarom gaf men in Nederland op een bepaald moment een aantal Vlaamse schrijvers uit dat in Vlaanderen niet aan bod kon komen?
‘Omdat ze het voortouw namen. Na de oorlog kwam de progressieve literatuur uit België en niet uit Nederland. Die heeft de Bezige Bij allemaal ingepikt. Lubberhuizen, maar ook andere uitgevers. De progressieve literatuur kwam tussen 1945 en 1955 uit Vlaanderen. Boon, Claus, Raes, de vroege Ruyslinck, en noem maar op. De eerste boeken van Ruyslinck waren geweldig. Nu wordt hij vanwege zijn laatste boeken wat verguisd. De Belgen hebben de grondslag gelegd voor een stuk vernieuwing in de literatuur. Dat geldt ook voor de poëzie. Ze heeft meer gewicht in België dan in Nederland. De Vijftigers kwamen daarna, de betere literatuur in Nederland - Hermans, Reve, en consorten - kwam daarna! Ze hebben geprofiteerd van de vernieuwingen die door de Belgen zijn gestimuleerd. Ik vind Claus een grotere, bredere schrijver dan Hermans. Hermans is beperkt. Zijn werk is eenmalig pessimistisch. Geschreven vanuit één visie: de wetenschap deugt niet, de filosofie deugt niet, de godsdienst deugt niet. Vanuit een soort pleinvrees-positie beschrijft hij de wereld en de literatuur. Het is heel eng. Alleen door de virtuoze manier waarop hij schrijft en de dialogen schrijft, zit er een grote spankracht in die boeken. Ik breek zijn werk niet af, maar het protest ertegen vind ik begrijpelijk. De Belgische literatuur, nee, de Vlaamse, daar hebben we het eigenlijk over, tussen '45 en '55 was breder, was menselijker, had ook een Hermans-achtige stijl en klank, maar daarnaast ook meer leven, meer karakter, meer verbeelding, meer verbreding. Je kunt de hele wereld niet terugschroeven tot jouw benauwde visie alleen. Neem nou Piet van Aken, door zijn laatste werk wat vergeten, maar dat is een heel groot schrijver geweest.
Het Begeren van Piet van Aken, dat is een Europees boek, dat konden ze in Nederland niet, hadden ze Anna Blaman en dat soort trutten. Al die schrijvers werden dus in Nederland geannexeerd, er stond een soort schutting tussen Vlaanderen en Nederland, Vlaanderen het achterland. Ja, als u mij die vragen stelt, voer ik een krachtig pro-Vlaams pleidooi. Ik kan niet anders, het is de waarheid.’
Wie zijn voor u de tien grote namen van de Nederlandse literatuur van de twintigste eeuw?
‘Vlaanderen en Nederland vind ik zeker 50-50. Walschap, Boon, Claus, dat zijn de grootsten. Daaronder zit nog een schijf van hele grote: Piet van Aken, het vroege werk van Hugo Raes en Ward Ruyslinck en Marnix Gijsen, dat zit er zeker in. In Nederland de vroege Reve en de vroege Hermans. Dat zijn benauwde schrijvers. Ze schrijven uit één afgedekt, claustraal, pleinvreesachtig oogpunt. Bepaalde dingen komen bij hen nooit aan de orde: hoe de mensen leven, je kunt geen enkel boek van Reve lezen waarin staat wat mensen nou eigenlijk doen. Alles is geschreven vanuit één optiek: de zich verwijderende homoseksueel. Bij Hermans is het de optiek van de zich van de grote gemeente, maar ook van de intellectuelen verwijderende nihilist. Ik vind ze groot, uit Nederlands oogpunt, maar het zijn geen wereldschrijvers.’
U noemt Mulisch niet.
‘Ik noem Mulisch zonder meer. 50% is Goethe, maar 50% zijn grandioze boeken. Een groot vernieuwer. En een schrijver die onherroepelijk heel hoog staat: Jan Wolkers. Die weegt tegen Van Aken op. Dat is een verteller, die schreef hoe mensen dachten en voelden. Groot schrijver! En de vrouwen? Ach, er zijn wel aardige schrijfsters bij... Hella Haasse is toch eigenlijk middle class. Die boeken worden allemaal vertaald in Amerika en in Frankrijk. Het is groots opgezet maar het is veel te dik, veel te uitvoerig. Een kleine novelle van kracht kan ze niet schrijven. Ik vind het geen wereldklasse. Connie Palmen, het verdwijnt. Over 10 jaar is het weg. Het laatste boek is knap, alleen het middengedeelte over die reis is veel te lang. Renate Dorrestein, ja, het is geen topklasse. Tessa de Loo, die heb ik zelf gebracht, Anna Enquist, beperkt.’