Neerlandia. Jaargang 102
(1998)– [tijdschrift] Neerlandia– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 9]
| |
Streuvels herlezen?‘Het doet me bijzonder deugd mijn goede mening over de Noord-Nederlanders te mogen behouden’, Streuvels aan Verwey 29 juni 1899 In het jongste decennium, meer dan 120 jaar nadat hij werd geboren (1871) en bijna dertig jaar na zijn dood (1969), zijn wij getuige van een verrassend grote belangstelling voor het leven en het werk van de Vlaamse auteur Stijn Streuvels (pseudoniem van Frank Lateur). De Nederlands-Nieuwzeelandse docente Kathryn Smits bestudeerde tijdens twee sabbatsjaren de in het Archief en Museum voor het Vlaams Cultuurleven in Antwerpen (AMVC) bewaarde briefwisseling met de Van-Nu-en Straksauteur Emmanuel De Bom en publiceerde hierover in 1993 een opgemerkte studie over Streuvels' werk uit de jaren 1896-1899Ga naar eind(1). | |
[pagina 10]
| |
Ophef maakte in 1994 de biografie Dag Streuvels. Ik ken den weg alleen van Hedwig Speliers. De auteur Hedwig Speliers (o1935), vooral in Vlaanderen, te weinig in Nederland, bekend als dichter, essayist en non-conformistisch polemist (Wij galspuwers, 1965; De tong van de dichter, 1992; Ongehoord, 1997) zette hiermee een voorlopig eindpunt achter meer dan dertig jaar Streuvels-interesse. Al in 1968, het jaar waarin de Parijse revolutionairen het zand onder de straatstenen hadden herontdekt, had hij met zijn ‘anti-essay’ Omtrent Streuvels de Vlaamse fatsoensrakkers geschokt met een eigenzinnige, originele en alternatieve kijk op de patriarch van de op een heuvel in het Zuidwest-Vlaamse Ingooigem gelegen woning Het Lijsternest. In het academische ‘gestreuvel’ na 1968 is Speliers' visie overigens vrij ongeschonden overeind gebleven: wat in de nadagen van mei '68 vele conformistische burgers en vooral niet-lezers schokte, is voor de post-modernistische generatie een weinig omstreden gegeven: de dualiteit in de persoonlijkheid van de man Lateur, de gelauwerde conservatief-katholieke West-Vlaamse burgerman en de bij wijlen verrassend dissidente, bijna heidense auteur Streuvels.
De biografie trok grote belangstelling, was gedurende een aantal weken zelfs een bestseller in de Vlaamse boekhandel, en de recensies waren vrij algemeen opgetogen. In Nederland, het land waar Streuvels ooit zijn meest professionele uitgever - Veen - vond, werd Dag Streuvels bekroond met de Henriëtte-de-Beaufortprijs van de Maatschappij voor Nederlandse letterkunde in Leiden. | |
JaarboekenHet jaar daarop werd, op initiatief van de Leuvense hoogleraar Piet Thomas, het Stijn Streuvels-Genootschap opgericht. Volgens de in het Belgisch Staatsblad gepubliceerde statuten heeft het tot doel ‘de studie van de persoon en het werk van Stijn Streuvels (Frank Lateur) te bevorderen’. Het genootschap heeft sindsdien drie jaarboeken uitgegeven. Zoals te verwachten viel, ging in het eerste jaarboek (Een tweede eeuw?, Lannoo Tielt, 1995) een van de auteurs, de Leuvense docent Dirk de Geest, uitvoerig in op de biografie van Speliers, die ofschoon hij de vlijtigste en meest veelzijdige Streuvels-lezer van de voorbije kwarteeuw is, bij de oprichting van het genootschap zichtbaar als de vreemde maar nu eenmaal niet onmisbare eend in de bijt werd beschouwd. Van de ongemakkelijkheid van de academische wereld ten aanzien van de geschriften van Speliers getuigt bijvoorbeeld het ongenoegen over de inderdaad te talrijke slordigheden in Dag Streuvels in de recensie van ene Gust Keersmaekers in het tijdschrift Vlaanderen (XLV, nr. 260, maart-april 1996) van het Christelijk Vlaams Kunstenaarsverbond, recensie waarvan zelfs een uitvoerig uitgebreide versie in overdruk werd verspreid. Een late echo van de polemieken van 1968? Dat ongenoegen valt ook te bespeuren in de lezing Het derde leven van Streuvels van Ludo Simons, in de opmerkelijke lezingenbundel Verhalen voor VlaanderenGa naar eind(2). Simons is, mijns inziens terecht, geïrriteerd door Speliers' pijnlijke onbegrip voor de situatie waarin Streuvels' vriend en mentor Emmanuel de Bom ten gevolge van zijn vrij onschuldige betrokkenheid bij het activisme was terechtgekomen. En hij windt zich merkwaardigerwijze op over het feit dat de biograaf geen gebruik heeft gemaakt van een manuscript, een soort memoriaal waarin Streuvels terugblikt op zijn leven, een archiefstuk dat zich - blijkbaar ontoegankelijk voor de doorsnee bezoeker- in het AMVC bevindt en waarvan slechts een deel in een bibliofiele uitgave op beperkte oplage werd gepubliceerd. Hoe de auteurs-tijdgenoten tegen De Bom, ook na diens ‘collaboratie’ aankeken, blijkt ondertussen wel uit de in Jaarboek III (Zoals ik u schreef, Lannoo, Tielt, 1997) beschreven briefwisseling van Ernest Claes (1885-1968) met de Van-Nu-en-Straksers. Gewoon intrigerend dus hoe in het derde Jaarboek Tom Sintobin in het intelligente en, ondanks onverholen sympathie, distantiërend essay Omtrent Speliers. De wetten van het anti-essay terugkijkt op het eerste Streuvelsboek van de gerenommeerde biograaf. Als lezer kijk je geamuseerd toe hoe het gilde van de academici, zwaaiend met een aantal recente literatuurwetenschappelijke publicaties, met een vertraging van vele decennia, klaarkomt met de subjectieve anti-essayistiek en het bij het grote gelijk houdt. Minder nog dan de vorige delen is dat derde Jaarboek gewijd aan het eigenlijke literaire werk van Streuvels. De belangstelling gaat ditmaal helemaal uit naar de correspondentie van de auteur met vrienden, collega's, journalisten, illustratoren en uitgevers. | |
UitgeversDe door Michel Hanot gepubliceerde briefwisseling tussen Albert Verwey en Streuvels is leerzaam en amusant. ‘Het doet me bijzonder deugd mijn goede mening over de Noord-Nederlanders te mogen behouden’, schreef Streuvels hem in 1899. Enkele maanden later, bij de dood van priester-dichter Guido Gezelle, condoleerde Verwey diens neef Streuvels: ‘Met innige droefheid lees ik het bericht dat Guido Gezelle gestorven is. Zo kort nadat hij in zijn vaderstad de plaats vond die hem paste, en (tegelijkertijd bijna) in Noord-Nederland zich onder een jonger geslacht vrienden maakte, is het voor hen die hem liefhadden dubbel smartelijk.’ Toen Verwey hem schreef dat Hugo Verriest niet bereid was gevonden voor het Tweemaandelijksch Tijdschrift een In memoriam te schrijven antwoordde | |
[pagina 11]
| |
Hedwig Speliers
Foto: uitgeverij Manteau, Antwerpen Streuvels korzelig dat het hem niet verwonderde: ‘'t Zijn wondere mensen hier in West-Vlaanderen. Ik ken er eenthoeveel (= een groot aantal) met een kop vol kunst en veerdigheid (= talent) die, lijk hij, niets doen: ze liggen uitgestrekt te muffelen en te genieten van hun eigen rijkdom en voelen hoegenaamd geen behoefte om de dingen uit te zeggen waarvan ze vol zitten.’ (pp. 28-33). Streuvels was nauw betrokken bij de productie van zijn publicaties en had een uitgesproken mening over illustratie en lay-out, typografie, papiersoort. Hij nam in de jaren twintig trouwens zelf de artistieke leiding op zich van de uitgeverij en kunstdrukkerij De Eikelaar, een initiatief van de Kortrijkse mecenas Jozef De Coene. Zijn interesse komt aan het licht in de briefwisseling met de wereldberoemde graficus Frans Masereel (1889-1972) en de Brugse illustrator en schilder Jules Fonteyne (1878-1964). Ook in zijn relatie met uitgevers geeft Streuvels er blijk van bij de pinken te zijn. Zo bijvoorbeeld in zijn brieven aan de jonge uitgeefster Martha Van de Walle, de ‘harde Vlaams -nationaliste’ (Speliers, p. 182 - Geeft het adjectief, in de buurt van hard drugs en harde criminaliteit, een aanduiding van de teneur van zijn aangekondigde nieuwe Streuvelsboek?) die in de jaren dertig de uitgeverijen De Zeemeeuw en Wiek Op had opgericht. De Zeemeeuw was gesticht met het oog op de uitgave, veelal in bibliofiele vorm, van het werk van de vooral sinds zijn collaboratie in de Tweede Wereldoorlog zeer omstreden, maar toen in Vlaanderen gevierde priester-dichter Cyriel Verschaeve (1874-1949). Een groot succes waren de uitgeverijen niet bepaald, en de jonge uitgeefster, volgens Speliers sinds 1925 een bekende van Streuvels uit de ‘Roomsch Katholieke Vlaamsch Nationale Vereeniging’ (historici vermoeden dat die club niet veel meer dan een papieren bestaan heeft gekend), was het er waarschijnlijk vooral om te doen door de publicatie van een werk van de gerenommeerde schrijver meer interessante auteurs aan te trekken, een ambitie die zij niet heeft kunnen waarmaken. In het Jaarboek III publiceert Romain van Landschoot, wiens biografie van Verschaeve nog dit jaar verschijnt, trouwens ook diens briefwisseling met Streuvels. Het is jammer dat de in Jaarboek III beschreven correspondentie van de tragisch om het leven gekomen Herman De Man (1898-1946), wiens vrouw en kinderen de nazivervolging niet hadden overleefd, niet met één fragment uit een brief werd geïllustreerd. De lezer, overtuigd van de betekenis van de contingentie in levensgeschiedenissen, zal van diens vriendschap met en bewondering voor Streuvels met evenveel interesse kennis nemen als van het bericht, dat de Verschaeve- uitgeefster haar bedrijf opzette met een joodse vriendin als partner. |