[Kunst
Voor het verdwijnt en daarna (vervolg)]
...... vervolg van pagina 18
Standbeeld van De Brouwer aan het ‘Hedwig Speliersplein’
Foto: Guido Logie
Raveel, de verjaardag van Claus, het beeldenstormen van Fabre, het artistiek botsen en toch ontroeren van D'Haese en Mistiaen of simpelweg het boek van Panamarenko. Bovendien begonnen we met Raveel aan de ontsluiting van het dorp Watou. Stilaan overwonnen we de onmacht van dit grensdorp door het te bezetten. Dit blijft trouwens een permanente opdracht.’
Maar het was vooral Jan Fabre (1995) die op Mandelinck een grote indruk heeft gemaakt. ‘Fabre heeft me totaal dooreen geschud,’ bekent Mandelinck. ‘Hij is ook een jonge, vitale kunstenaar. Ik noem hem graag “de beeldenstormer”. We hebben ook heel wat raakpunten, vooral dat nerveuze, dat onrustige. In Watou is het poëtisch vuur op hem overgeslagen. We hebben uren gepraat en gediscussieerd. Ik heb hem werkelijk “toegedekt met dichtbundels”. Achteraf beschouwd was het één van de boeiendste samenwerkingen, waarbij heel wat problemen opgelost dienden te worden. Fabre is ook theaterman, vandaar dat hij zijn concepten in kamers wilde onderbrengen. Jan is ook een heel dankbaar figuur, niet alleen om mee samen te werken, maar eveneens om als vriend te hebben. Toen hij in Watou zijn concept mocht uitwerken, zat hij ietwat in een dorre periode. In dit dorp heeft hij weer zijn vitaliteit ontdekt. Watou is zowat “zijn tweede vaderland” geworden.
Onlangs vroegen zijn ouders me wanneer Jan nog eens in Watou mag werken.’
Hoewel iedereen de start van de Watouse kunstzomers situeert in 1990, was Gwij Mandelinck al druk bezig met organiseren vanaf 1980. Toen zette hij zijn eerste ‘Artiestenmarkt’ neer binnen dit grensdorp waar hij toen nog volop aan het integreren was. Vanaf dan volgde elk jaar wel één of andere Mandelinck-activiteit: Gregoriaans aan de Schreve en Gezelle en Barok (1981), Op Bolders- en Brouwersvoet (1982) en een soort kunstmekka in 1983 met het grootse Artiestenrandeevoe. Ondanks het enorme succes, bleef niet alleen Gwij maar ook het dorp zitten met een artistieke onbegripskater. De liefde van het eerste uur was stilaan uitgebloeid; voortaan zouden beide hun eigen weg gaan. Dit resulteerde in een serie ‘tentoonstellingen’: Skulpturale Zomer (1994), Zomerkonfrontatie (1995), Beeld/Ding (rond Van Breedam in 1986), Konstanten/Varianten (1987), Visualia '88 en Materia '89. Wij wilden graag weten of Mandelinck deze periode verloochende of alleen zag als noodzakelijke vingeroefeningen. ‘Eigenlijk geen van beiden. Beschouw het als preludes, als een embryonale fase van het werkelijke concept dat ik beoogde. Ik heb al gezegd dat een dergelijk project nergens bestond. Ik wilde een gefundeerde formule vinden