king’. De precieze betekenis van het misschien vooral in Vlaanderen gebruikte begrip ‘steenkolen-Engels’ ontgaat hem wel. Bij zijn brief voegt hij een lijst van courant gebruikte Engelse woorden met een Nederlands equivalent, bijvoorbeeld: checkennagaan, dumpen-wegwerpen, handicap-gebrek, enzovoort. Alleen, men kan zoveel lijsten opstellen als men wil, ten slotte is het de taalgebruiker die beslist welke woorden hij hanteert.
Prof. dr. E.F. Kotzé van het departement Afrikaans en Nederlands van U.P.E., Port Elizabeth, wijst op enkele ‘feitefouten’ in het het artikel ‘Van het goeie te veel? Taalpolitiek in het nieuwe Zuid-Afrika’. De namen van twee panelleden zijn verkeerd gespeld: de bedoelde tolk-vertaalster heet Khethiwe Mboweni-Marais, en de bedoelde hoogleraar Herman Giliomee. Over Flaaitaal geeft de professor de volgende verduidelijking. ‘Het is niet Flaaitaal (of tsotsitaal) die oorspronkelijk de beveltaal van de blanke opzichters tegenover de inheemse arbeiders was, maar Fanakalo. Flaaitaal is een eigen schepping van jonge zwarte stedelingen, die oorspronkelijk op het Afrikaans gebaseerd werd, en als groepstaal een hele verscheidenheid vormen aanneemt.’
Leopold Schaumont (Mariakerke) heeft moeite met ‘het stukje beneden peil’ ‘Johan Leman: geen bange blanke man’ (Neerlandia 1998/1). Hij vindt dat het ANV een Visser-Neerlandiaprijs schonk aan ‘een politiek betwistbaar persoon’. ‘Het straal negeren van de malcontenten zou verstandiger geweest zijn,’ aldus L. Schaumont. Waarvan akte, maar soms is zwijgen instemmen.
Het verheugt Vik Eggermont van de ‘Werkgemeenschap De Lage Landen’ (Ekeren) dat Nederland de herdenking van de Vrede van Münster aangrijpt om zijn plaats in het ‘zo moeizaam naar eenheid zoekende Europa’ te bepalen. (Zie het artikel van Kees Middelhoff in Neerlandia 98/1.) Eggermont houdt een bewogen pleidooi voor de samenwerking in Benelux-verband. Het klinkt zo gek nog niet. Daarom een lang fragment uit zijn betoog.
‘Dit kerngebied van de oude Nederlanden is immers een micro-Europa. Alle tegenstellingen die zich binnen ons oude continent stellen, zijn ook die van Europa. Naarmate wij voor onze problemen een harmonische, wijze, rechtvaardige en verantwoorde oplossing vinden, zullen wij aan Europa een “blauwdruk” bieden voor zijn problemen. Wij moeten derhalve de eenheid in verscheidenheid betrachten. Onze veelheid van talen is daarbij geen hinderpaal, maar juist een troef. Binnen de Benelux wordt immers naast Fries en Letzeburgs, ook Duits en Waals gesproken, naast de grote talen: Nederlands en Frans. Dit kan bevruchtend en verrijkend werken. Als Franstaligen weigeren Nederlands te leren, berokkenen zij daarmee slechts zichzelf schade. De toekomst is aan de veeltaligen. De Benelux, dit geo-politiek Deltagebied, met zijn talrijke havens (de poorten van West-Europa!), gelegen op het snijpunt van culturen, kruispunt tevens van handelswegen en gedachtenstromingen, ontmoetingsplaats van volkeren, heeft oneindige mogelijkheden. Kortom, het zijn tot nu toe veel te weinig aangegrepen kansen. Vooral de Nederlandstaligen, die tenslotte de grootste groep vormen, blijven op dit vlak in gebreke door zich op zichzelf terug te richten. Zij vergeten daarbij dat het wellicht de eerste keer in de geschiedenis is dat zij hier in het Zuiden die kansen krijgen, maar... zij gaan liever ten onder aan hun pleinvrees.’
De ‘Werkgroep Media en Samenleving’ (voorzitter Mark van de Voorde, hoofdredacteur Kerk en Leven) biedt in een brief aan prof. dr. H. van Pelt, voorzitter ANV-werkgroep Media, zijn ‘steun en mogelijke medewerking’ aan bij de realisatie van de satelliet-tvzender ‘Het Beste van Vlaanderen en Nederland’, dit naar aanleiding van het dossier over het BVN-symposium (UIA, 9 december 1998) in Neerlandia 98/1.
Dichter Mark van Tongele ten slotte bedankt de redactie voor de ‘mooie pagina’ poëzie in Neerlandia 98/1.