Taal
Ritzen lokt reactie uit
In een interview in Taalschrift (1998/1, maart 1998), het blad van de Nederlandse Taalunie, verklaarde de Nederlandse minister van Onderwijs en huidige voorzitter van het comité van ministers van de Taalunie, Jo Ritzen, dat er bij de totstandkoming van de nieuwe spelling een en ander is misgegaan. Ritzen meende dat ‘we’ in sommige opzichten toch nog te ver meegegaan zijn met de taalkundigen, bv. bij de uitzonderingen op de regels voor de tussen-n.
Die uitspraak heeft nogal wat reacties uitgelokt in de Nederlandse en Vlaamse pers. Een markante reactie danken we aan de Nederlandse neerlandicus en hoogleraar Algemene Taalwetenschap (KU Leuven) Joop van der Horst. Die wijst in een opiniestuk in de Vlaamse krant De Standaard (24 maart 1998) Ritzens beschuldiging aan het adres van de taalkundigen beslist van de hand. De uitspraak van minister Ritzen zit Van der Horst zo hoog, dat hij zijn mening kracht bijzet met gedurfde beeldspraak. Van der Horst vindt dat Ritzen zich gedraagt zoals sommige jongetjes vroeger in de klas: ‘Van die jongens die vreselijk vieze winden lieten, die je niet hoorde maar wel kon ruiken, en die dan schijnheilig hun vinger opstaken: “Juffrouw, het stinkt hier zo; ik denk dat iemand een windje gelaten heeft.” Kwestie van voorzorg. Altijd dezelfden, want wij herkenden ze aan hun geur. Zo'n jongetje lijkt me minister van Onderwijs Jo Ritzen vroeger ook geweest.’ En verder: ‘Het is alsof ik die penetrante geur van verse veesten weer ruik. En, erger nog, zo'n schijnheilige kop erbij zie, van “Ik heb het niet gedaan”.’
Van der Horst herinnert eraan hoe het toenmalige comité van ministers zelf het initiatief nam de spelling te wijzigen, daartoe een commissie Spelling instelde, en vervolgens alle voorstellen van die spellingcommissie-Geerts (genoemd naar prof. dr. Guido Geerts, de voorzitter van de commissie) afwees. Een bijzondere commissie van de Taalunie moest op een drafje met geheel nieuwe voorstellen komen, die na enig sleutelwerk van de Taalunieministers als nieuwe spellingregels door het Instituut voor Nederlandse Lexicologie in Leiden in allerijl in een nieuwe Woordenlijst der Nederlandse Taal gegoten moest worden. De Taalunie vertrouwde het drukken van de Woordenlijst toe aan uitgeverij Sdu, die de concurrentie voor wou zijn en daarom snel-snel het Groene Boekje op de markt bracht. Van der Horst besluit: ‘Als ik Guido Geerts heette, zou ik Ritzen een proces aandoen, maar dat zal wellicht niet gebeuren, want het is een zachtaardig mens. Geerts, bedoel ik. 't Is daarom dat ik dan maar een stukje schrijf.’
Een andere deskundigenreactie komt van Anneke Neijt, hoogleraar Nederlandse Taalkunde (KU Nijmegen), lid van de toenmalige spellingcommissie-Geerts en co-redacteur van de recentste editie van het Van Dale Groot Woordenboek der Nederlandse Taal (met afwijkende nieuwe spelling). In een korte opiniebijdrage in de Volkskrant (14 maart 1998) wordt Ritzens uitspraak ook door professor Neijt aan de feiten getoetst en volkomen onjuist bevonden. De spellingcommissie-Geerts, zo beklemtoont Neijt, had zich duidelijk uitgesproken tegen regels voor de spelling van de n in samenstellingen met veel uitzonderingen. Toch zijn die uitzonderingen er gekomen, als product van een bijzondere commissie die in opdracht van het ministercomité van de Taalunie de nieuwe spelling moest uitdokteren binnen de krijtlijnen die door de ministers waren getrokken. Neijt stelt vast dat Ritzen nu spijt blijkt te hebben van de uitzonderingen. Ze verbaast zich erover dat de minister ze pas over enkele tientallen jaren wil verwijderen: ‘Waarom dan pas? Politici hoeven geen angst te hebben voor vergaande voorstellen. Wel voor onleerbare, taalkundig niet goed gefundeerde voorstellen.’
De Nederlandse auteur Remco Campert toont in zijn column in de Volkskrant (11 maart 1998) evenmin enig begrip voor Ritzens rijkelijk late spellingbekering: ‘Had dat eerder gezegd, Jo. Nu zitten we ermee. Op het juiste moment ruggegraat tonen, Ritzen, daar gaat het om. Niet een jaartje later. Dat doet alleen een slappeling.’ Ook hij gaat niet akkoord met Ritzens voorstel om de spelling enkele decennia toch maar ongewijzigd te laten: ‘Twintig à dertig jaar! Handen af! Die krachtige PvdA-taal. Was er zelf met de vurige tengels afgebleven, man.’
De spellingpassage in het interview van minister Ritzen was een boude poging van een te zelfverzekerde bewindsman om de spellingkwestie voor enkele decennia helemaal naar de achtergrond te verwijzen. Een duidelijk signaal, mede aan het adres van de taalkundigen: een schot voor de boeg, waarbij wellicht een preventief effect werd beoogd. Omdat Ritzen in hetzelfde interview de schuld voor de tussen-n-uitzonderingen in de schoenen van diezelfde taalkundigen schoof, brachten enkelen onder hen de ware toedracht van de spellingwijziging via de pers.
Of hoe Ritzen zelf een nieuwe spellingdiscussie veroorzaakte. (MB)