Vragen en antwoorden nader bekeken
De eerste vraag van de enquête betreft de ervaring met de wettelijke, juridische of bestuurlijke verschilpunten tussen Nederland en Vlaanderen. Wat hierbij vooral opvalt, is het verschil in beleving tussen de ondervraagde Vlamingen (46,67% beschouwt deze verschilpunten eerder als vervelend) en Nederlanders (41,46% ziet deze verschilpunten meer als een belangrijke hinderpaal).
‘Vindt u dat de samenwerking met uw Nederlandse, respectievelijk Vlaamse collega's vlot verloopt?’ is de tweede vraag. Alhoewel een belangrijk percentage Vlamingen en Nederlanders die samenwerking als vlot ervaart (40,84%), is er nog een groot percentage Nederlanders (26,83%) dat de samenwerking als minder vlot beschouwt.
Algemeen gesteld, worden voornamelijk de culturele, organisatorische en structurele verschillen als problematisch ervaren.
De derde vraag luidt als volgt: ‘denkt u dat een meldpunt of informatiepunt voor problemen een oplossing biedt?’ Dit is een belangrijke vraag voor het ANV en voor de verhouding tussen de privé-initiatieven en de overheid. Het aantal voor- en tegenstanders van een dergelijk meldpunt ligt dicht bij elkaar (resp. 39,44% en 42,25%). Wel valt het op dat de voorstanders voornamelijk naar de overheid kijken en dat men per materie een ander meldpunt aangeeft. Opvallend is ook dat men een belangrijke rol weggelegd ziet voor de Benelux.
De vierde vraag, nl. of er op het betrokken vakgebied voldoende activiteiten plaatsvinden, is duidelijk positief beantwoord (56,34%).
Hetzelfde kan gezegd worden van de vijfde vraag: ‘hebt u voldoende contact met uw doelgroep?’; hier antwoordt 66,20% bevestigend.
‘Is er op uw vakgebied voldoende voorlichting over samenwerkingsmogelijkheden?’ is de zesde vraag.
Ongeveer de helft (52,11%) van de ondervraagden vindt die voorlichting voldoende. Het is de vraag of dit percentage positief of negatief moet worden geïnterpreteerd. Bijna de helft vindt immers dat er onvoldoende informatie is. Er wordt veel belang gehecht aan de rol van de overheid, maar die overheid kan de verwachtingen blijkbaar toch niet voldoende waarmaken.
Het is verheugend vast te stellen dat in totaal 66,20% (73,33% aan Vlaamse en 60,97% aan Nederlandse zijde) van oordeel is dat er voldoende belangstelling is voor Nederlands-Vlaamse samenwerking op hun vakgebied. Uit de antwoorden op deze vraag kan worden afgeleid dat de samenwerking ‘in het veld’ leeft; er is wel degelijk belangstelling voor.
Zeer belangrijk is ook dat de achtste vraag overduidelijk negatief beantwoord is. Er wordt immers duidelijk gesteld dat er onvoldoende aandacht is voor de Nederlands-Vlaamse samenwerking in de politiek (49,29%), in de media (59,15%) en in het onderwijs (62,71%).
In de negende vraag is aan de betrokkenen gevraagd of zij het kader dat de overheid biedt voor grensoverschrijdende samenwerking toereikend vinden. 49,29% vindt dat het overheidskader toereikend is (56,67% van de ondervraagde Vlamingen tegenover 43,90% van de ondervraagde Nederlanders).
39,44% vindt het tegenovergestelde (36,67% van de ondervraagde Vlamingen, 41,46% van de Nederlanders). Opvallend is ook dat, hoewel het overheidskader dikwijls als toereikend wordt ervaren, er tegelijkertijd op wordt gewezen dat de praktische uitvoering en de financiële middelen van de overheid achterblijven.
Ten slotte is aan de betrokkenen gevraagd op welk niveau de Nederlands-Vlaamse samenwerking zich voornamelijk verder zou moeten ontwikkelen. Er wordt veel verwacht van particuliere initatieven (54,92%). Toch sluit dit initiatieven van de verschillende overheden niet uit. De aandacht gaat daarbij vooral naar de regionale, provinciale (69,01%) en lokale overheden (50,70%).