| |
| |
| |
Interview
‘Grande dame’ Hella S. Haasse: 80
● Marcel Janssens
‘Une grande dame’ van de hedendaagse Nederlandse letterkunde, zoals Marguerite Yourcenar er een is voor de Franse? Geen twijfel mogelijk: Hella Serafina Haasse. Op 2 februari is zij 80 jaar geworden - een beetje ongelooflijk voor wie haar nog zo creatief bezig ziet. Zij is niet alleen een grote naam in onze literatuur, maar ook, tot in het verste buitenland, een gezaghebbend en gewaardeerd
cultureel ambassadeur van de Nederlanden. Zij ontving naast andere onderscheidingen de Constantijn Huygensprijs (1981) en de P.C. Hooftprijs (1983) voor haar hele oeuvre; zij werd eredoctor aan de universiteiten van Utrecht (1988) en Leuven (1996). In 1993 kreeg zij zelfs een onderscheiding van ‘Officier dans l'Ordre des Arts et des Lettres’ in Frankrijk.
In welk buitenland zou zij al niet als gasthoogleraar aan onze instituten voor Neerlandistiek buiten de muren zijn opgetreden? De Sorbonne, bijvoorbeeld, is voor haar allesbehalve een onbekend terrein. Kortom, het is meer dan gepast dat wij haar bij deze verjaardag nog maar eens een tuil van hulde- en dankwoorden aanbieden, aan haarzelf en aan haar man Jan van Lelyveld, befaamd jurist en tot voor een jaar rechter in de Arrondissementsrechtsbank in Den Haag. Zij is een grote en trouwe vriend van Vlaanderen. Neerlandia is dus wel de uitgelezen plek om haar die
| |
| |
tuil te overhandigen. Haar oeuvre omvat zowat alle literaire genres, van toneel over essay en (auto) biografie tot historische roman, maar de grootste bekendheid geniet zij in het laatst vermelde teksttype, de roman op het raakvlak van historie en fictie. Zij heeft in het genre onmiskenbaar een evolutie doorgemaakt tussen het Het woud der verwachting (1949) en Heren van de thee (1993). Zij is echter ook door een dieperliggende thematiek geboeid gebleven, met name door de vraag hoe een verleden verbeeld of uitgebeeld kan worden in een rapportering die de oude historicistische constructie van de 19e eeuw heeft afgezworen en tegemoet wil komen aan onze veel meer probleemgerichte opvattingen van geschiedschrijving. Als romanschrijver heeft zij haar stem en inbreng gemengd in dat debat tussen professionele historici, en dat zij tot een ‘aggiornamento’ van het hele genre van de historische romans fors heeft bijgedragen, is zeker niet haar geringste verdienste. Dat getuigen niet alleen literaire critici, maar ook historiografen van formaat, in Nederland en daarbuiten.
| |
Autobiografie
Er zit in haar historiserende werkwijze vooreerst een autobiografische component. Ik denk aan essays als Persoonsbewijs of Een handvol achtergrond, maar ook aan haar debuut Oeroeg uit 1940 en het veel recentere Heren van de thee. Zij is inderdaad in Batavia in het toenmalige Nederlands Indië geboren en heeft daar nog het gymnasium afgemaakt. Daar heeft zij inlandse leeftijdsgenoten als de Oeroeg uit haar novelle leren kennen. Daar heeft zij geleefd met de herenboeren van de thee. Daar heeft zij over de familie Kerkhoven horen vertellen, die een heel eind in de 19e eeuw nog zo'n rare kerel als Douwes Dekker, de latere Multatuli, hebben bezig gezien. Zij studeerde Scandinavische talen aan de Gemeentelijke Universiteit van Amsterdam en legde het eindexamen voor de Amsterdamse Toneelschool af. Een carrière als actrice liet zij liggen voor haar gezinsleven en vooral voor haar loopbaan als schrijfster. Na een dichtbundel en wat vertalingen van poëzie schreef zij nog uitsluitend proza, te beginnen met het Boekenweekgeschenk in het jaar 1948, Oeroeg, verschenen tussen de twee politionele acties van de Nederlandse regering in het opstandige Indonesië. Ze publiceerde dat debuut nog onder een schuilnaam. Van dan af bouwde zij onder haar eigen naam een indrukwekkend oeuvre op, dat een dertigtal titels omvat. Ik zal er een paar nader belichten, altijd met het oog op een meer algemene karakterisering van haar thematiek en haar methode.
Haar werken werden talrijk vertaald, de laatste jaren vooral in Frankrijk, waar zij hoog aanzien geniet. De uitgeverijen Actes Sud en Le Seuil hebben bijna haar hele oeuvre in Franse vertaling op de markt gebracht. Zij heeft zelf zoveel belangstelling opgebracht voor de Franse 18e eeuw, en geen criticus heeft er daar aanstoot aan genomen dat Le Seuil een roman van haar uitbracht onder de titel Une liaison dangereuse. Haar visie van de geschiedenis en haar verbeeldingskracht lagen niet zo ver van die van Choderlos de Laclos, de auteur van Les liaisons dangereuses. Ook in het Engels en het Duits scoort zij tegenwoordig bijzonder goed. Ik herinner mij dat ik haar bezig hoorde op de Frankfurter Buchmesse, waar Nederland en Vlaanderen als ‘Schwerpunkt’ fungeerden in 1993. Dergelijke vaste waarden moeten wij uitzenden en promoten. De best geïnformeerde sectoren in het buitenland weten die naar waarde te schatten. Dat is pas een lonende investering in buitenlands cultureel beleid.
Haar geboorteland heeft haar ook geëerd met een vertaling van Heren van de thee in het Bahasa Indonesia. Dat was tot voor enkele jaren niet zo vanzelfsprekend. Nog maar een jaar of tien geleden mocht de eerste volledige tekst van Max Havelaar in de huidige officiële taal van Indonesië gepubliceerd worden. Oeroeg en Heren van de thee genieten een zo groot prestige dat zij niet meer als producten van de kolonisator afgewezen kunnen worden. Dat moet Hella Haasse zeker in hoge mate plezieren, omdat ze zo gehecht blijft aan haar land van herkomst. Zij denkt met weemoed terug aan die kinder- en pubertijd, waar zij zich nog niet bewust was van de problemen die de kolonisatie met zich meebracht en geen benul had van de explosie die toen voor de deur stond. Haar Oeroeg staat op het keerpunt van kolonisering en onafhankelijkheidsstrijd, letterlijk op de brug waarmee de film Oeroeg (waar zij zelf niet zo gelukkig mee was) eindigt. In de geschiedenis van de Nederlandse koloniale literatuur bekleedt die novelle een ereplaats, op het niveau van een Max Havelaar, van De stille kracht van Louis Couperus, Het land van herkomst van Eddy du Perron en de latere teksten van Jeroen Brouwers over zijn jeugd in de gordel van smaragd. Dat zij nog zo laat op die heren van de thee is teruggekomen, wijst er wel op hoe intiem zij vergroeid blijft met haar echte moederland.
| |
Historiografische fictie
Haar belangrijkste verdienste ligt evenwel, zoals gezegd, op het terrein van de historiografische fictie. In de wetenschappelijke geschiedschrijving is een beweging aan de gang die ‘new history’ en ‘nouvelle histoire’ gedoopt werd. Ze is ook in de Nederlanden actief, denk maar aan de Groningse school met R.F. Ankersmit. Die historici combineren, zoals de filosofen tegenwoordig, wetenschap en essayistiek. Ze bekijken het verleden vanuit zoveel mogelijk gezichtspunten en schuwen het destijds zo verfoeide ‘subjectivisme’ niet. De waarheid is nu eenmaal een illusie.
Daarom nemen zij hun toevlucht tot een veelvuldigheid van invalshoeken, getuigenissen, bronnen en rapporteringen, zoals dat vanouds in de geschiedschrijving zelf, maar vooral in de literatuur gebruikelijk is geweest. Een histori- | |
| |
sche roman is zelden beoordeeld in functie van de objectiviteit van zijn verslaggeving. We vergen toch niet van De leeuw van Vlaanderen dat dat geschrift overeind zou blijven ten overstaan van het stevigste onderzoek van de geschiedenis van 1302 in onze meest deskundige doctorale dissertaties? Welnu, de historische romans van Hella S. Haasse weerspiegelen voortreffelijk die evolutie van het historiografische onderzoek. Zij heeft zich ongetwijfeld niet willen meten met de professoren, maar haar visie liep opmerkelijk genoeg parallel met wat zich in de sfeer van de ‘nieuwe geschiedenis’ heeft afgespeeld. Wie dat intellectuele discours, voltrokken zonder de minste zweem
Hella Haasse en Monica van Paemel
van eigendunk, vergelijkt met de egotripperij van auteurs die met de one-liners van hun columns succes boeken op de markt, kan zich alleen maar gelukkig prijzen dat wij in de hedendaagse letterkunde nog naar buiten kunnen komen met schrijvers van het niveau van Hella Haasse.
Dat is ten minste nog een product waar je mee naar een markt in Frankfurt, Parijs of New York kunt gaan.
In het nogal wollige taalgebruik van juryverslagen zei het bestuur van de Constantijn Huygensprijs dat zij ‘nooit is verleid tot het doen van kwaliteitsconcessies aan de publieke bewondering die haar ten deel viel’. Dat kan betekenen dat haar literaire faam niets verschuldigd is aan mediatieke oppepperij. Er is in haar persoon en haar werk iets van de geestesadel van de seigneurs van de thee.
| |
Historische roman
‘Ik zou kunnen leven in bibliotheken en archieven’, zei ze ooit in een interview. Inderdaad, wie bv. romans als De scharlaken stad of Een nieuwer testament doorbladert, staat verstomd over haar diepgravende kennis van de romanesk verwerkte materies. Zij heeft aanvankelijk een alwetend vertellersstandpunt aangewend om een geschiedenis uit haar historische voorstudies te puren, maar geleidelijk heeft ze die aloude vertelstrategie gemoderniseerd. In De scharlaken stad roept zij Rome uit de 16e eeuw op met figuren als Giovanni Borgia en Vittoria Colonna. Maar het alwetende vertellersperspectief wordt daar al gecompliceerd met dagboekfragmenten, brieven, en ook getuigenissen allerhande. Zo komt de lezer in contact met een veelvoudige waarheid al naargelang de spreker of de getuige of diens gezichtspunt of gesteltenis. Wat er zich daar nu precies heeft afgespeeld daar tussen die Borgia's, wie zal dat nog definitief ontrafelen of ontraadselen? Het fascinerende van zo'n historische roman is precies de compliceren van de methode waarmee een Walter Scott of een Hendrik Conscience nog tewerkgingen. Hella Haasse zoekt veel dieper onder de ‘couleur locale’ naar drijfveren en meningen die elkaar kunnen aanvullen, maar ook tegenspreken of opheffen. Zo komt een stuk verleden echt tot leven, dat wil zeggen tot een selectief en subjectief ‘document humain’.
Hetzelfde zouden we kunnen zeggen over de figuur van Charles d'Orléans, tijdgenoot van Villon, die we leren kennen in de roman Het woud der verwachting. Ongetwijfeld waargebeurde feiten worden daar romanesk gefilterd in een esthetische constructie die ons zoveel aangrijpender voorkomt dan een zogezegd waarheidsgetrouwe wetenschappelijke studie. Daar moet een getalenteerd inlevingsvermogen achter steken. Je hebt de indruk dat de schrijfster zich grotendeels met Charles d'Orléans heeft kunnen identificeren om zo'n verre materie naar ons, lezers van nu, te kunnen doorspelen. Dat inlevings- en verbeeldingsvermogen van de schrijfster gaat een verbond aan met dat van de hoofdfiguur die zich ook door zijn verbeeldingskracht wist overeind te houden en te bevrijden van demonen.
Hella Haasse trekt daarbij moeiteloos de geschiedenis naar onze tijd door. Ze laat duidelijk een voorkeur voor het geestesleven van de 18e eeuw blijken, omdat de eeuw van de Verlichting zo nauw aansluit bij onze tijdsgeest. Dat overgangsmoment naar de Franse Revolutie boeit haar enorm. Daar hoort zij geluiden die in onze tijd naklinken.
| |
| |
De geschiedenis biedt in haar oeuvre modellen van de werkelijkheid aan, die wij ook vanuit onze ervaringen nu herkennen. Ongetwijfeld ligt dat identificatiemoment aan de bron van haar succes. Ik wil als voorbeeld nog een roman als Een nieuwer testament (1966) vermelden. Hoe wek je nu belangstelling voor geschriften van een stadsprefect Hadrianus en een dichter Claudianus in het antieke Rome? Dat doe je uit de kracht van een vertelstrategie die die verre geschiedenis naar ons overbrengt. Haasses vertelstrategie kan met een veelkleurige mozaïek vergeleken worden. Alle deelnemers aan die reconstructie van het verleden brengen hun anders gekleurd steentje bij en daar ontstaat een veelvuldig gelaagde vertelling waar de lezer op zijn of haar beurt maar een staart aan moet breien.
| |
Mozaïek
Wie kan op den duur de historische documentaire nog onderscheiden van een literair geconstrueerde werkelijkheid? Het ziet ernaar uit dat Hella Haasse gaandeweg de grenzen tussen document en verbeelding heeft vervaagd. In haar romans bouwt zij een raamwerk van verbeelde werkelijkheden of van ‘gissingen’, zoals Umberto Eco het netwerk van een roman noemt. Haar scepsis blijkt in dezelfde mate te zijn toegenomen. De aantrekkelijkheid van haar gefingeerde wereld is er voor een hedendaagse lezer die het vertrouwen in absoluut geldende waarheden heeft afgezworen, niet minder op geworden.
In Bladspiegel. Een keuze uit de essays (1985) staat een lezing over De moderne historische roman die zij hield voor de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde (Leiden). Daar situeerde zij haar werk in de traditie van de grote historiografische roman, vanaf I promessi sposi van Manzoni over The Scarlet Letter van Hawthorne en Oorlog en Vrede van Tolstoj tot The inheritors van William Golding en andere meesterwerken dichter bij ons. Voorwaar een prestigieus gezelschap waar haar oeuvre niet in misstaat. In dat essay vestigt zij zelf de aandacht op het legkaart- en mozaïekachtige karakter van haar vertellingen, een symbool van een ‘onbetwistbare veelheid en veelsoortigheid, een ware chaos van voorbije, vroegere, ontwikkelingen en gebeurtenissen’. Dat ‘magische teken’ van de doolhof duikt altijd weer op vanaf de oertijd tot in het heden in religie, folklore en kunst, zegt zij. Dat is ook in haar kunst het geval.
Passende metaforen voor dergelijke romanstructuren kunnen inderdaad zijn: doolhof, gebroken spiegels, bewasemde ruiten, draden in het donker, verborgen bronnen...
Waar Hella Haasse aanvankelijk nog de mogelijkheid van een reconstructie bij middel van één gezichtspunt of getuigenis voorspiegelde, heeft zij die mogelijkheden tot reconstructie grondig herzien en geproblematiseerd. Haar jongste boeken zijn alsmaar meer polyperspectivistisch geworden.
Zij gaat openlijk te werk, zoals haar collega's historici, met een methode die men op goede gronden ‘postmodern’ mag noemen. Een uniek gezichtspunt dat dé waarheid omtrent het verleden zou garanderen, bestaat gewoon niet. De schrijfster Hella Haasse, die zich nochtans op de privileges van de literaire verteller zou kunnen beroepen, heeft ook van die ‘pretentie’ afstand gedaan. Haar narratief oeuvre heeft er de glans van een zeer eigentijdse factuur bijgekregen. Wij kunnen haar daar alleen dankbaar voor zijn.
| |
Mannen, vrouwen en de literaire canon
Hella Haasse heeft het in haar oeuvre over opvallend veel mannen gehad. Tegenover het nogal agressieve feminisme uit de jaren '60 en '70 heeft zij een genuanceerde positie ingenomen. De Dolle Mina's hebben haar die nogal afstandelijke houding niet in dank afgenomen. Zij was te zeer door de wol van de geschiedenis geverfd, zo zou ik kunnen zeggen, om zich door slogans op sleeptouw te laten nemen. Wie zó een leven lang het boek der geschiedenis(sen) heeft leren lezen, loopt niet zo snel meer achter een schreeuwerig spandoek aan. Ook inzake feminisme komt Hella Haasse mij als ‘une grande dame’ over, niets meer en niets minder dan dat. Wie Mevrouw Bentinck of onverenigbaarheid van karakters (1971) of De groten der aarde, of Bentinck tegen Bentinck (1981) leest, constateert direct wat voor glansrollen zij in haar verbeeldingswereld aan vrouwen heeft toebedeeld.
Tegenwoordig ligt de literaire canon bestendig onder vuur. Een laureaat van de Constantijn Huygensprijs en de P.C. Hooftprijs zal wel tot de canon van de hedendaagse Nederlandse literatuur behoren. Dat is ook wel het geval met een auteur van het formaat van Simon Vestdijk, maar 27 jaar na zijn dood wordt de Vestdijkkring opgedoekt.
Wie leest er nu nog Vestdijk? Na wat er onlangs in het Letterkundig Museum in Den Haag met een aantal gerenommeerde auteurs gebeurde toen die uit een permanente tentoonstelling geweerd werden ten voordele van meer geruchtmakende jongeren van de nieuwste generatie, kan men er niet ten onrechte voor beducht zijn dat ook zoiets met een tachtigjarige schrijfster als Hella Haasse zou kunnen gebeuren. Maar dat zou toch onbeschrijflijk onrechtvaardig zijn en ik ben er gerust in, dat dat niet zo vlug zal geschieden. Zij hoort in ons Letterkundig Museum thuis, maar dan geen museum als een mausoleum waar het publiek, al of niet geletterd, even op afstand komt groeten, maar een museum waar wij in ere blijven houden wat die eer ten volle verdient. Dat moge het lot zijn van de schrijfster Hella Haasse in onze taal- en cultuurgemeenschap en ver daarbuiten.
Toen zij in Leuven ere-doctor werd, schreef ze me: ‘Wat u leest is tot stand gekomen op basis van mijn denken en doen en zintuigelijke waarneming: ik was zowel het materiaal als het instrument. Maar het vormingsproces waardoor in een tekst herkenbare méérwaarde ontstaat, blijft -ook voor mij- een raadsel, een geheim’.
Marcel Janssens is professor emeritus Algemene Taalwetenschap en Europese Letterkunde van K.U. Leuven
|
|