Het maatschappelijk circuit is anders. Het gezelschapsleven in Nederland is kennelijk onder calvinistische inspiratie zeer gescheiden. Je hebt er vrouwen- en mannenclubs en die floreren nog altijd. Dat is een fenomeen dat teruggaat tot de negentiende eeuw toen die scheiding nog bestond. Mannenkoren naast vrouwenkoren hebben wij in Vlaanderen eigenlijk nooit gehad. Mannenkoren waren zelfs bij melomanen typische gezelschappen. Meestal droegen ze ook de naam “les mélomanes”. In Nederland heeft zelfs de marechaussee zijn mannenkoor, en Shell. Dat is maatschappelijk anders.’
Bestaat er een Europese koorbeweging?
‘Er bestaat zelfs een universele koorbeweging. Dat is de laatste jaren allemaal zo geëvolueerd. De Europese koorbeweging, die in Duitsland gecentraliseerd wordt, is tweeledig. Aan de ene kant is er de “Deutsche Sängerbund” met de AGEK: Arbeitsgemeinschaft Europäischer Chorverbände. Die heeft lidmaatschappen in Zweden, Finland, de Baltische landen, Liechtenstein, noem maar op. Aan de andere kant heb je de “Europäische Federation Jungerchöre”. Die is van recenter datum en dat zijn de mensen die de Europacounterfestivals organiseren. Bij deze federatie zijn veel koren uit Latijnse landen aangesloten: Frankrijk, Spanje, Italië, Portugal. Dat zijn dus de twee gezelschappen die de koek onder elkaar verdelen. En in Namen zitten centra van de wereldfederatie van koren. Naast een Europese bestaat er een Amerikaanse, een Noord-Amerikaanse, een Frans-Amerikaanse, een Aziatische, zelfs een Afrikaanse afdeling.’
Waar staan Nederland en Vlaanderen, Europees gezien?
‘Ik denk dat wij een zeer goede tweede plaats bekleden. De koren uit het Balticum staan momenteel op de eerste plaats. Ze zijn formidabel. Enkele jaren geleden hadden de Zweden de leiding, en weer enkele jaren eerder de Hongaren. De bloei van de amateuristische muziek heeft veel met de sociale structuur te maken. Waarom is dat Balticum zo plots naar boven gekomen? Ten eerste omdat het ineens bekend kon raken, wat voor de ineenstorting van het communisme niet mogelijk was. En ten tweede omdat zij door de verdrukking van hun taal en cultuur een motivatie hadden om hun muziek tot bloei te brengen. Toen ze plots die vrijheid kregen, bleek dat ze gedurende twintig, dertig jaar iets opgebouwd hadden dat iedereen verbaasde, vooral wat de uitvoeringstechnieken betrof. En de Zweden zijn ook nog altijd zeer goed. Ze kunnen op enorme steun van de industriële wereld rekenen. Het tijdschrift dat ik driemaandelijks uit Zweden krijg, daar kunnen wij alleen maar van dromen. Het geld waarover die mensen beschikken: miljoenen!’
Ziet u de prijzen die u nu kreeg als een bekroning van uw carrière?
‘Uiteraard is dat een bekroning. Ik kan dat ook alleen maar begrijpen omdat ik op drie terreinen bezig geweest ben: als componist, als dirigent en als mentor van beweging. Ik weet dat mijn verdienste ten opzichte van de Vlaamse koormuziek vandaag groot wordt. Niet alleen als componist of als dirigent, want dat zou, denk ik, niet volstaan, maar die drie aspecten tezamen in één figuur. Ik ben inderdaad een beetje een lichtbaken geweest voor velen die na mij gekomen zijn. Er zijn nog steeds jonge componisten die met hun werk naar mij toekomen hoewel ik zelf niet in het onderwijs gestaan heb.’
U bent gelukkig met uw prijzen?
‘Je zou ondankbaar moeten zijn om er niet gelukkig mee te zijn. Maar ik wil dat ook relativeren in die zin dat het toeval daar een rol in speelt. Het is niet toevallig dat dit allemaal gebeurt op het moment dat ik de zestig nader. Dus laat ons zeggen dat er een stukje geluk mee gemoeid is.’
Plannen als u volgend jaar de omroep verlaat?
‘Dat zal ongeveer op hetzelfde neerkomen als nu, denk ik. Alleen, niks zal nog moeten. Zoals een gepensioneerd Duits dirigent eens zei: “Ich kann aber Ich muß nicht”. Dat is natuurlijk zo. Ik zal dan, zonder dwang, enigszins doen wat ik wens te doen: componeren, artikels schrijven over muziek, in jury's zetelen, enzovoort.’
Guido Logie