Voor
Lof van het leenwoord
Als we de heer Tideman zouden vragen waarom hij het woord computer in het Nederlands het liefst zou vermijden (als dat, gezien de beschikbaarheid van een alternatief, zou kunnen), dan zou hij waarschijnlijk antwoorden dat computer een Engels, dus vreemd woord is. Maar bekijk de zaak nu even vanuit het Engels: dan is computer helemaal geen autochtoon Engels woord, maar een woord dat uit het Latijn in het Engels terecht is gekomen. Zou de heer Tideman dan van mening zijn dat Engelstaligen dat woord dan ook maar moeten vermijden? Waarschijnlijk niet, want computer is in het Engels zo ingeburgerd, dat het in eerste instantie niemand opvalt dat het van vreemde oorsprong is. Bovendien, als je uit het Engels alle woorden zou proberen te schrappen die van vreemde oorsprong zijn, dan houd je minder dan de helft over: de erfwoordenschat van het Engels is op massale wijze aangevuld met woorden van Romaanse en Latijnse oorsprong (èn met Scandinavische woorden, èn met woorden uit de koloniale talen van het British Empire, èn met een paar Nederlandse woorden op het gebied van schilderkunst en scheepsbouw, etc.). Je zou uit het Nederlands toch ook de woorden kamer, kelder, muur, venster en zolder niet willen verwijderen omdat het oude leenwoorden uit het Latijn zijn?
Leenwoorden die op een bepaald ogenblik opvallen worden, kortom, op den duur zo gewoon dat niemand ze nog als vreemd herkent. Dat betekent dat de opname van leenwoorden geen bedreiging hoeft te vormen voor een taal: de overvloedige opname van Romaanse leenwoorden in het Engels heeft er helemaal niet toe geleid dat het Engels verdween. Dat ook massale ontlening niet hoeft te leiden tot taalverlies, heeft te maken met het feit dat een taal meer is dan woorden (wat door leken wel eens vergeten wordt een taal heeft bijvoorbeeld ook een klankstructuur en zinsbouwregels, en die veranderen niet door het lexicale leenproces. (Overigens willen leenwoorden soms ook wel weer verdwijnen: het aantal woorden van Franse herkomst is in de geschriften van Wolff en Deken bijvoorbeeld, beduidend hoger dan in hedendaags Nederlands). Ontlening vormt in die zin geen verarming, maar juist een verrijking van een taal: een taal die open staat voor leenwoorden heeft sprekers die open staan voor andere talen en culturen, en dat is een vorm van kosmopolitische horizonverruiming die de intellectuele levenskracht van een gemeenschap zonder meer ten goede komt. Want laten we duidelijk zijn: het gaat 'm uiteindelijk niet om de taal als zodanig, maar om de sprekers van de taal. Als die het nuttig vinden om een subtiel stijlverschil te kunnen maken tussen het gewone volledig en het wat serieuzere exhaustief, dan verrijkt dat toch alleen maar de uitdrukkingsmogelijkheden van die taalgebruikers? Of als iemand zich als specialist wil laten kennen door het over de pancreas te hebben en niet over de alvleesklier, dan drukt hij daarmee toch iets uit wat alleen maar met alvleesklier niet zou kunnen?
Natuurlijk, je kunt bezwaren hebben tegen wat iemand precies uitdrukt door het gebruik van leenwoorden: als je een Haags ambtenaar hoort zeggen dat hij een dossier wil achemineren (en niet op weg helpen), dan klinkt dat voor de meesten onder ons pompeus op het belachelijke af.
Maar - nog afgezien van het feit dat je iemand niet kunt verbieden belachelijk te zijn - dat heeft dan te maken met het specifieke woord achemineren, en niet met alle leenwoorden als zodanig: er is een meerderheid binnen de Nederlandse taalgemeenschap die woorden als cruciaal, fascinerend, efficiënt en accepteren niet pompeus (of decadent, of onzorgvuldig, of nestbevuilend) vindt. De tolerantiedrempel van de heer Tideman ligt blijkbaar wat lager, maar dat is geen probleem: de meerderheid is wel zo tolerant dat zij hem niet zal verbieden leenwoorden niet te gebruiken.
Dirk Geraerds, Van Dale