Politiek & Mentaliteit
Voeten aan de grond
Discussie over internationaal cultuurbeleid
Geert Dales
In de discussie over het internationale cultuurbeleid voert het conceptualisme de boventoon. De bijdrage van oud-ambassadeur Mourik in Neerlandia 3\95 (‘Ambtelijke hobbies) vormt daarop geen uitzondering. ‘Buitenlands cultuurbeleid moet zich uitstrekken tot de cultuur in de meest brede zin van het begrip, de alles omvattende levensstijl van een cultuurgemeenschap,’ zo schrijft Mourik, die de discussie hierover een debat tussen slechthorenden noemt.
Ik ben geneigd te stellen dat het vooral een discussie is tussen intellectuelen. Conceptualisten, ontwerpers van ‘grand designs’, esoteristen en bedenkers van sterk van de dagelijkse praktijk geabstraheerde modellen. Daarmee is niet gezegd dat het onzin is, integendeel zelfs, maar wel dat het praktische nut beperkt is. Ik reageer vanuit deze optiek: wat schieten we er in concreto mee op?
Tweede vraag is of de door Mourik voorgestelde ‘synthese’ werkbaar is: het primaat voor een breed opgezet cultureel beleid bij Buitenlandse Zaken leggen; met andere ministeries, in het bijzonder OCW, ‘kaderbeleid’ opstellen; verantwoordelijkheid voor invulling van dat beleid bij het desbetreffende departement, maar invulling van het geheel en het toezicht op de uitvoering in handen leggen van Buitenlandse Zaken.
Dat de praktijkinvloed van de conceptuele debatten niet erg groot is, blijkt alleen al uit het feit dat die debatten al sinds mensenheugenis worden gevoerd zonder dat er enigerlei vorm van brede overeenstemming over de conclusie uit voortvloeit. En het gaat maar door. Interessant is ook te weten, dat het overgrote deel van de internationale culturele betrekkingen door direct betrokkenen wordt opgezet en uitgevoerd, zonder dat daar een overheid aan te pas komt en zonder dat er brede beleidsoverwegingen aan ten grondslag liggen. Het rapport van de Commissie-Gevers geeft daarvan een helder beeld. Dat moet, los van de vraag wat men eigenlijk bedoelt, toch tot nederigheid stemmen bij diegenen die menen dat ‘het primaat’ bij deze of gene overheid moet worden gelegd.
Wat moet er dan wel gebeuren? Om te beginnen moet de al jaren durende impasse in de gesprekken over de taakverdeling BZ/WVC (thans OCW) door interventie op hoger niveau - de minister-president - worden doorbroken. Een kabinetsformatie, met krachtig ingrijpen van onderhandelende fractieleiders en een stimulerende formateur/toekomstig MP, biedt de beste ingang. Op zulke momenten is wel vaker een einde gemaakt aan al jaren voortslepende kwesties.
BZ is verantwoordelijk voor het internationale cultuurbeleid voor zover daarbij buitenlands-politieke overwegingen voorop staan. Daarbij is, conform de situatie bij Ontwikkelingssamenwerking, slechts een beperkt aantal landen relevant. OCW levert advies. BZ moet zich niet bezighouden met internationale culturele betrekkingen die in wezen tot het kunstbeleid horen. Het is dus onzin dat BZ subsidies aan kunstenaars en kunstprojecten verstrekt. Dat geld hoort thuis bij OCW. BZ-personeel dat in binnen- en buitenland wordt ingezet voor wezenlijk culturele taken zou, met het bijbehorende budget, moeten worden overgedragen aan OCW.
OCW is verantwoordelijk voor de internationale culturele betrekkingen die beogen het Nederlandse cultuurbeleid en ‘cultuurklimaat’ te versterken. De bestaande, uitgebreide, infrastructuur in ‘het veld’ dient te worden ondersteund met inzet van personeel en geld. Het kunstenveld heeft grote behoefte aan internationale contacten. OCW moet hiervoor stimulansen bieden.
Een van die stimulansen kan zijn het realiseren van een goede inventarisatie van knelpunten, be-